Obrazy na stronie
PDF
ePub

er aan deel. Aan het nagerecht droeg de heer Nolet de Brauwere van Steeland een geestig gelegenheidsdicht voor (1), waarin hij ons onder luidruchtige toejuichingen voorstelde het marmeren borstbeeld van den jubilaris te doen vervaardigen. Dit voorstel, dat reeds vroeger door de regelings-commissie was gedaan geworden en slechts op aandringen van den jubilaris was verlaten, zal bij de eerste gelegenheid ten uitvoer worden gebracht.

Nadat er lezing was gegeven van nog twee zeer vleiende gelegenheidsbrieven der heeren de Jager, van Rotterdam, en Dautzenberg, van Brussel, werd den jubilaris een schoon geschenk overhandigd, hem door de Vlaamsche Broeders van Limburg toegezonden, en stelde de heer du Bois, onder het uitspreken eener korte rede, de gezondheid van den jubilaris in. In zijn antwoord dronk onze eerwaarde Voorzitter de gezondheid van zijnen boezemvriend Mgr de Ram, die het Genootschap eenige gevoelvolle woorden toestuurde, waarvan wij er later, bij eene droevige plechtigheid, eenige mochten herinneren.

Na verscheidene heildronken aan de buitenleden, aan de ondervoorzitters, aan Emm. van Straelen en andere feestgenooten, door verschillende leden toegebracht, verkreeg de heer Schollaert het woord, en in eene warme en doordachte

(1) Zie de Vlaamsche School.

redevoering bracht hij hulde aan de vlaamsche beweging, wier nationale en zedelijke strekkingen hij toejuichte. Het warme woord van den vlaamschen volksvertegenwoordiger bracht eene algemeene geestdrift te weeg en deed in ieder de hoop ontstaan dat de vlaamsche zaak, die welhaast op het nationaal spreekgestoelte zal bepleit worden, meer dan een moedigen verdediger zou vinden.

Voorts werden er nog drie redevoeringen gehouden, de eene door den eerw. heer Schuermans, tot de vlaamsche volksvertegenwoordigers gericht, eene tweede door den heer de Beucker over den vlaamschen volksgeest en eene derde door den heer Désiré van Spilbeeck, die hulde bracht aan de vlaamsche strijders. Alle deze redevoeringen werden geestdriftig toegejuicht en dit echt vriendenfeest duurde voort tot laat in den avond, onder het zingen van vaderlandsche liederen.

De dischgenooten scheidden onder het uitdrukken der hoop, nog lang den jubilaris in hun midden te mogen behouden en hem nog meermalen hunnen dank te kunnen uitdrukken. Allen herhaalden de schoone woorden des heeren Bausart:

Blijf lang in ons midden nog, moedige strijder,
't Gevecht is niet uit; misschien komt nog de tijd
Dat Vlaanderen zijn zonen op nieuw moet vergåren.
Met u dan, aan 't hoofd van de dappere scharen,
Zal 't vaandel staan van TIJD EN VLIJT.

Blijf lang in ons midden nog, moedige strijder,
Wie weet wat de toekomst ons reeds heeft bereid?
Misschien dat ge ons nogmaals moet wapenen geven
Om weer te overwinnen, of moedig te sneven
Voor 't vaandel van ons TIJD EN VLIJT.

Blijf lang in ons midden nog, moedige strijder,
Zoo lang hebt ge ons reeds naar de zege geleid,
Dat thans onze namen aaneen zijn verbonden,
Daar steeds op ons vaandel die namen ook stonden
Van DAVID en van TIJD EN VLIJT.

Laat ons verhopen, Mijne Heeren, dat onze geleerde Voorzitter die, aan het einde van dit schooljaar, gezondheidshalve zijnen leeraarstoel heeft moeten verlaten, in de rust alle zijne krachten zal terug vinden en nog lang aan het Vaderland en aan ons Genootschap zal behouden worden.

Hopen wij ook dat zijn opvolger in den leergang van nationale letterkunde, de heer P. Willems, zijnen voorganger waardig zal zijn, en dat onze vaderlandsche zaak in hem een warmen verdediger zal vinden.

Het is tijd, Mijne Heeren, dat ik u spreke over onze eigenlijke werkzaamheden, die dit jaar zeer belangrijk waren, maar laat mij toe u alvorens eenige woorden te zeggen over het aandeel dat wij in de werkelijke vlaamsche beweging hebben genomen. Dit aandeel, hoe gering het ook zij, toont genoeg dat wij in de baan volharden welke wij verleden jaar stoutmoedig zijn ingetreden met hier, te Leuven, op 17 januari eene

vlaamsche meeting te beleggen, die in het land eenigen weerklank mocht genieten. Zoo wij, dit jaar, de gelegenheid niet hebben gehad, in onzen meer eigenen kring, werkelijk onze vaderlandsche zaak te verdedigen, hebben wij niettemin overal waar het de vlaamsche beweging gold, door onze tegenwoordigheid en onze deelneming aan oudere strijders willen toonen, dat zij niet moedeloos moeten voortvechten, maar duchtiger en duchtiger slaan, daar zij hun leger dagelijks door jongere strijders zien aangroeien.

Twee omstandigheden hebben zich in den loop van dit schooljaar voorgedaan, waarin wij blijken van verkleefdheid aan de vlaamsche bewe‐ ging mochten geven. Ik wil spreken van den vlaamschen landdag van Antwerpen, van 2 november 1864, en den tocht naar Waterloo, op 18 juni 1865, waar vertegenwoordigers van alle germaansche volkeren de vijftigste verjaring kwamen vieren des bloedigen slags, die Europa van eene schandelijke slavernij verloste.

Ik zal u de gelegenheid niet herinneren waarom de Vlamingen van Antwerpen al hunne stamgenooten op eenen algemeenen landdag bijeenriepen. De hoonende woorden, hun, in eene plechtige omstandigheid, door een hooggeplaatst magistraat toegesproken, zullen zoo rap niet uit het geheugen der Vlamingen gewischt zijn en maar eerst op den dag der volkomene voldoening worden vergeven. Heel vlaamsch België

was over deze stoute en tergende woorden verontwaardigd, en uit alle gewesten stegen er krachtige protestatiën tegen op. Maar hun verleden getrouw, bleven de Vlamingen kalm en bedaard en de onvoorzichtige uitdaging van M. de Bavay misprijzende, besloten zij in eenen algemeenen landdag, te Antwerpen aangelegd, hunne onwrikbare rechten tegen de franschdolheid van eenige hunner misleide landgenooten te bevestigen.

Het was een schoone stond, die wel geschikt was om de verdedigers onzer moedertaal moed te geven, toen afgevaardigden van schier al de vlaamsche maatschappijen des lands zich in de groote zaal der Sodaliteit vergaderden om in eene broederlijke vereeniging nieuwe krachten te putten. De leden van Tijd en Vlijt waren talrijk opgekomen en aan hun viel ook de eer te beurt de eerste de stem te mogen verheffen, om het vlaamsche vaderland over den toegebrachten hoon te wreken.

Het was onze moedige ondervoorzitter, de heer Max Bausart, die de eerste het spreekgestoelte beklom. In krachtige woorden protesteerde hij tegen M. de Bavay's beruchte mercuriaal en deed er den weinigen grond van uitschijnen. Langdurige toejuichingen begroetten den jongen en welsprekenden redenaar, die bewezen had wat vurige liefde voor taal en vaderland de leden van Tijd en Vlijt bezielt.

Laat mij toe, Mijne Heeren, deze gelegenheid

« PoprzedniaDalej »