Obrazy na stronie
PDF
ePub

tuiging is algemeen, dat de betrekking tot en de gehoorzaamheid aan de goden de grondslag is zoowel voor een goed en deugdzaam leven als voor een vast staatsverband.

Zoo vormde de godsdienst de zedelijke kracht der gemeenschap; maar omdat hij niet in staat was een inniger verhouding tusschen goden en menschen tot stand te brengen dan die van afhankelijkheid, zonder innerlijke verzoening, en zijne voorstellingen binnen te enge grenzen beperkt bleven, waren zijne pogingen tot vernieuwing vruchteloos.

Aleer wij tot het Christendom komen, waarbij voor het eerst gesproken kan worden van eene zelfstandige, geestelijke gemeenschap, die zich losmaakt van het nationale verband, moeten wij stilstaan bij het volk Israël, in welks godsdienst de wortelen der Christelijke Kerk verborgen zijn.

Wil men in een historisch overzicht van de onderlinge verhouding der religieuse en staatkundige macht in de wereld tot op Calvijn spreken over Israël, dan denkt men onwillekeurig aan den grooten invloed, dien het Oude Testament op de gedachten en voorstellingen van den Reformator heeft gehad, en het woord Theocratie vloeit als vanzelve uit de pen 1).

Dat God metterdaad als heerscher over het volk op elk levensgebied erkend en gediend werd, de Overheid slechts als vertegenwoordiger des Heeren optrad en een schoon samenstel van zedelijke, ceremoniëele en burgerlijke wetten van Mozes af aan dat volk Gods in bizonderen zin tot richtsnoer strekte, dat was voor Calvijn het karakteristieke van Israëls eenige plaats in de geschiedenis, en hierin huldigde hij de algemeen gangbare Joodsche denkbeelden omtrent de Oude Bedeeling, zooals zij reeds door de eerste Christenen in de kerk waren binnengekomen.

Bij deze opvatting stond aan het begin van Israëls historie het grootsche systeem der Mozaische wet, waarin de theocratische gedachte was belichaamd, zoodat zij door de latere profeten slechts in herinnering behoefde te worden gebracht en door koning en volk moest worden nageleefd. De nieuwere onderzoekingen op het

1) Het woord Theocratie wordt hier genomen in den meest gangbaren, geestelijken zin. In haar historische beteekenis is het gelijk aan Hierocratie, de priesterheerschappij, die na den tijd van Ezra en Nehemia in Palestina de macht in handen kreeg en door Flavius Josephus (contra Apionem II, 16) met den naam van Theocratie werd bestempeld.

terrein der Oud-Testamentische geschiedenis hebben echter aangetoond, dat op grond van wat de Bijbelboeken feitelijk verhalen de pentateuchale wetgeving secundair moet worden beschouwd aan. de profetische prediking en als neerslag van deze is aan te merken, zoodat niet het ideaal in den aanvang stond beschreven als model voor latere ontwikkeling, doch eerst de levende Godsopenbaring in en door de verschillende Godsmannen al meer in haar diepte werd verstaan en de verschillende verhoudingen des levens daardoor meer en meer werden geheiligd 1).,,Alles Grosse in der Geschichte, vor Allem in der religiösen, vollzieht sich nicht durch Lehre, Theorie, System, sondern durch Thaten, Offenbarungen des Geistes und der Kraft", zegt SCHULTZ 2) terecht, en Israëls geschiedenis toont het evenzoo, dat zijne beteekenis niet ligt in zijn theocratisch systeem immers de omwonende volkeren leidden evenzeer zoowel hunne staatkundige als hunne religieuse instellingen en wetten van hunne goden af maar wel daarin, dat de eenig ware God dit volk had uitverkoren tot Zijn eigendom 3). Aan het begin der volksgeschiedenis stond Mozes als de eerste profeet, zooals ook Hosea herinnert 4):,,Jahve voerde Israël op uit Egypte door een profeet en door een profeet werd hij gehoed". Hij was het, die de zedelijke eischen Gods in de Tien Woorden voorop stelde en dienovereenkomstig het persoonlijk, huiselijk en burgerlijk leven aanvankelijk regelde, zoodat de na hem komende profeten en koningen daarop konden voortbouwen om den wil Gods in alles tot uitdrukking te brengen. Dat God Koning was over zijn volk, dat leefde steeds sterker in het volksbewustzijn in. Eerst was Hij de krijgsgod, de God der slagorden Israëls; met de bezitname van Kanaän werd Hij ook Heer en Koning van het land, die evenzeer in vredestijd over zijn onderdanen gebood en zijn blijvenden ver

1) Vg. Prof. Dr. G. WILDEBOER, De Profetie onder Israel. Leiden 1884. Bl. 19 vv. Vg. Prof. Dr. J. J. P. VALETON Jr. in LA SAUSSAYE'S Religionsgeschichte 2. I, 310.

2) Dr. H. SCHULTZ, Alttestamentliche Theologie 5. Göttingen 1896. S. 91. 3) Vg. Amos 3:2. „U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten der aarde”. W. ROBERTSON SMITH, The Prophets of Israël, Edinburgh 1882, p. 70, zegt hieromtrent:,,The primary difference between the religion of Israël and that of the surrounding nations does not lie in the idea of a theocracy, or in a philosophy of the invisible world, or in the external forms of religious service, but in a personal difference between Jehovah and the other gods".

4) Hosea 12 : 14,

tegenwoordiger in den aardschen Koning had 1). Met David en Salomo trad de Jahvistische Staat in de rij der volkeren en nam daarmede tegenover de heidensche cultuur de verplichting op zich te toonen, waarin de dienst van den waren God zich kenmerkend onderscheidde van dien der naburen. En weldra was de strijd in vollen gang tot aan de Ballingschap toe, waarbij eenerzijds de profeten de rechten van Jahve verdedigden en voor Zijne eere opkwamen, anderzijds de meeste koningen bedacht waren op uitwendige macht en grootheid. Deze worsteling die ons het duidelijkst is geteekend in de verhouding van Elia tegenover Achab 2) bracht aan het licht hoe kwalijk de belangen eener wereldsche politiek samengaan met de eischen van God en dat vrijwillige gehoorzaamheid de eenige weg is, om ook op het terrein van het openbare leven tot ware grootheid te komen:,,Niet door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heer der heerscharen" 3).

Bij Elia zijn dan ook reeds de beginselen te vinden van de Jesaiaansche prediking van het Overblijfsel, de geestelijke kern des volks, die God vrijwilliglijk liefheeft. Wij vinden deze in den kring van mannen, die Jesaia om zich heen verzamelde 4), door wie de Getuigenis moest worden bewaard en gewacht worden op de verlossing, die Jahve zou bewerken. Jesaia, de profeet des Geloofs, wees ook de beteekenis van Israël aan als een geestelijk rijk, zonder de politieke idealen der wereldsche staten 5).

Jeremia trok de scheiding van patriotisme en religie door, zoodat het Jahvisme steeds meer losgemaakt werd van de nationale banden. Dit werd tot een feit in de Ballingschap. De eenheid van den waren godsdienst en de staatkundige eenheid waren nu gansch los van elkander en hebben elkander nooit weer gedekt. Met Ezechiel trad uit het graf van Israëls onafhankelijk volksbestaan de Gemeente van Jahve te voorschijn. Met het oog op de glorierijke herstelling in de toekomst, ontwierp de profeet een schets eener ideale wetgeving 6), waardoor aan alle eischen van Gods heiligheid zou worden voldaan. Dit werd de grondslag voor de Priesterwet en de historische toelichting van den Kroniekschrijver, en terwijl

1) Zie o.a. 2 Sam. 52. Vg. VALETON, a. a. O. S. 269.

2) 1 Kon. 17-22.

3) Zach. 4: 6.

4) Jesaia 8, 16-18.

5) Vg. VALETON, a. a. O. S. 285 f.

6) Ezech. 40-48.

de Joodsche Gemeente na Ezra en Nehemia in strenge wetsbetrachting de idee van heiligheid van land, tijden, personen en bezitting zoo nauwkeurig mogelijk tot uitdrukking zocht te brengen, trad alle politieke belangstelling op den achtergrond en werd de staatszorg aan de vreemde overheerschers overgelaten.

Wat ons in Israëls geschiedenis bizonder treft, is dus vooreerst de steeds luider en duidelijker klinkende eisch van den Verbondsgod, dat men Hem gehoorzamen zal op elk levensgebied, en verder, dat het uitscheidingsproces van ongeestelijke elementen en de vorming van een geestelijken kern de kiem is geworden van het Koninkrijk Gods, dat Jezus Christus in de volheid des tijds is komen verkondigen. Zoowel de eischen van God in het burgerlijk leven als de gemeenschap der geloovigen heeft Calvijn later in het oog gehouden, alleen heeft hij de eerste willen handhaven ten koste van de vrijwillige gehoorzaamheid der laatste, en heeft niet geheel en al de klip der wetsheerschappij kunnen ontzeilen, waarop het Farizeïsme Israël heeft doen stranden.

Het Evangelie van het Koninkrijk Gods 1), dat was de inhoud van Jezus' prediking toen hij optrad in Galilea en een gansch nieuwe periode in de wereldgeschiedenis opende: God zal weer Koning zijn over zijn volk en de heerschappij in bizonderen zin aanvaarden! De vromen onder Israël hadden zoo lang reeds gehoopt op de herstelling dier Godsregeering 2), welke door de Profeten met sterke kleuren was geschilderd, als zijnde de tijd van vrede en gerechtigheid, waarin aan alle onderdrukking een einde zou worden gemaakt, waarin de gebrokenen van hart genezen, de gevangenen zouden worden losgelaten en het jaar van het welbehagen des Heeren (Jes. 61) zou aanbreken. Hier vond Jezus een geschikt aanknoopingspunt, om, met terzijdestelling van de verwachting eener politieke zelfstandigheid en heerschappij over andere volken, de geestelijke beteekenis dier βασιλεία τοῦ θεοῦ in het licht te stellen, haar nabijheid aan te kondigen en ze tot uitvoering te brengen 3). Zij heeft haar gebied in het hart des menschen 4) en

1) Mk. 1, 14 v. Vg. Gr. Theol. Woordenboek v. Prof. Dr. J. M. S. BALJON, art. Baoilɛía. A. HARNACK, Das Wesen des Christenthums. Leipzig 1900. S. 34 if. HERZOG'S Real-Encyclopaedie 2, art. Reich Gottes.

2) Luk. 2, 25. 38.

3) Luk. 4, 17-21. Mt. 11, 2-6; 12, 28. 4) ἐντὸς ὑμῶν. Lk. 17, 20 ν.

is van hemelschen aard 1). Tot haar behoort men niet door geboorte of lidmaatschap, neen, het zijn de лɣоì τ лνεýμаti 2), de δεδιωγμένοι ἕνεκεν δικαιοσύνης 3), de kinderen en die hun gelijk zijn 4), degenen die Gods geboden leeren en ze doen 5), welke deel hebben aan die Baoilɛía. En hijzelf is de Koning, de beloofde Messias uit het geslacht van David, die ook als zoodanig door zijne discipelen wordt erkend 6). Zij zijn het, die de kern vormen der gemeente, en derhalve door Jezus bijzonder worden onderwezen en bekrachtigd 7). Hun worden ook de verborgenheden van het Godsrijk ontsloten door de Gelijkenissen, die voor de anderen nog grootendeels onverstaanbaar zijn 8). Daarin stelt Jezus op verschillende wijze het ontstaan, den groei en ontwikkeling, het einde en het karakter dier Baoilɛía voor 9). Alle andere macht moet er ten slotte voor wijken, wanneer het oordeel voltrokken wordt en,,de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zon in het koninkrijk huns Vaders" 10). Dan openbaart zich het Godsrijk in volle heerlijkheid en wordt de groote Bruiloft gevierd 11).

In zijne beteekenis van de hoogste zaligheid wordt het in verschillende gelijkenissen ook als loon voorgesteld voor eene getrouwe werkzaamheid in den dienst van God 12), maar daar behoort het rechtsbegrip van loon tot de symbolische inkleeding 13), aangezien het God is die uit vrije gunst zijne gaven uitdeelt.

De βασιλεία τοῦ θεοῦ (of τῶν οὐρανῶν als aanduiding van haar bovenaardsch karakter) is dus de sfeer, waarin God als koning zich doet gelden en als zoodanig wordt erkend, eene Theocratie in den waren zin, waarin de onderdanen eene geestelijke gemeenschap vormen, welke eerst met de voleinding van het werk van Christus in hare heerlijkheid zal openbaar worden. De Christenen

1) Joh. 18, 36.

2) Mt. 5, 3.

3) Mt. 5, 10.

4) Mk. 10, 14 v.

5) Mt. 5, 19.

6) Mk. 8, 29. Joh. 6, 69.

7) Vg. Mk. 3, 33--9, 50.

8) Mk. 4, 11.

Mk. 12, 35-37. Mt. 27, 11.
Mt. 17, 25 vv.

9) Zie o. a. Mt. 13, 31 vv. Mk. 4, 26. Mt. 13, 33. 44. 45.

10) Mt. 13, 41-43; 25, 31-46.

11) Mt. 22, 2 vv. Lk. 13, 28 v. 12) Mt. 24, 45 vv.; 25, 14 vv. 13) Vg. Luk. 17, 10.

Mk. 9,

41.

« PoprzedniaDalej »