Obrazy na stronie
PDF
ePub

door andere Antwerpsche drukkers, wel een bewijs, dat de studie der Schrift door de Katholieken toen geenszins verwaarloosd werd.

In de Zuidelijke Nederlanden ontstaan, «gheschreven in die ghemeyn Brabantsche tale als men die useert te Loven», moest de vertolking vanzelf wel eenigermate afwijken van het Dietsch, dat men in de Noordelijke Nederlanden sprak en schreef. En aangezien het Nederduitsch zich daar meer dan in het Zuiden tot vaste schrijftaal ontwikkelde, kon het niet uitblijven dat het verschil tusschen die schrijftaal en de taal van den Roomschen bijbel, welke bij alle nieuwe drukken steeds dezelfde bleef, gedurig grooter werd. Niettemin werd «Mourentorf», gelijk men de uitgave naar den lateren bezitter der Plantijnsche drukkerij placht te noemen, ook door de Katholieken in de Republiek tot het einde der 18de eeuw als de Nederduitsche Katholieke vertolking der H. Schrift beschouwd en gebruikt. Toch gevoelde men toen en reeds vroeger dat de uitgave verouderd was en eene grondige herziening ten opzichte van de taal behoefde. Zoo leest men in de «Voor-reden aan den goet-meenenden Leser» van den laatsten Plantijnschen druk1): «Dit groot werk soude wel vereyscht hebben een correctie in de Nederduytsche-Tael, alsoo 't sedert hondert Jaren de selve in nettigheydt extraordinair heeft toegenomen, maer het loon van desen moeyelijcken arbeidt soude niet als maer te veel beknibbelingh en tegen-spraeck onderworpen sijn». Daargelaten nu, of de Nederduitsche taal juist in «nettigheydt» zoo <extraordinair» had toegenomen, zeker is dat zij toen vooral in de Noordelijke Nederlanden ver, al te ver afweek van de taal van den Roomschen bijbel. Maar even zeker schijnt het dat eene «correctie>> van zijne taal in dien zin als de schrijver der «Voor-reden» blijkbaar bedoelde, juist daar waar het werk steeds den meesten aftrek gevonden had en ook in de toekomst vinden moest, in de Zuidelijke Nederlanden, even ernstige als algemeene afkeuring zou vinden. Daarom herdrukte men het werk onveranderd in de oude taal, waaraan men nu eenmaal gewoon was en waaraan ook de schilderachtige en kernachtige volkstaal in het Zuiden nog altijd meer dan de schrijftaal van het Noorden in zoo menig opzicht nabijkwam. Intusschen kon toch de oude vertolking bezwaarlijk meer dienen voor het doel, waarvoor zij voornamelijk bestemd was, de voorlezing en verklaring van het Woord Gods bij de godsdienstoefeningen. Zoo zag men zich genoopt tot het uitgeven van Epistel- en Evangelieboeken, welker taal meer dan die van de Mourentorfsche uitgave in overeenstemming was met die welke men vooral in de Noordelijke Nederlanden gewoon was te hooren, te spreken en te schrijven. Maar juist die nieuwe Epistel- en Evangelieboeken zullen er ook toe hebben bijgedragen dat de oude en eerbied waardige uitgave gedurende de eerste helft der 19de eeuw, althans in het Noor

1) Verschenen 1743. Deze uitgave onderscheidt zich van hare voorgangsters doordat al de Capittelen met uyt-gaende Versen gedruckt» zijn, alsmede door <een Register om alle d'Epistelen ende Evangeliën te vinden op haer Cijffer-tal> en door een Tafereel der Schriftuer-plaetsen, welke ons klaerlijck voorstellen ende bewijsen, als dat het H. Catholijcke Rooms-geloof is gegrondvest in de H. Schriftuer, soo door vast gevolgh, als door de platte woorden der selve».

den, bijna geheel in vergetelheid geraakte1). Wel prijkte zij daar in nagenoeg alle boekerijen van kerken en in die van vele priesters, maar geraadpleegd en gelezen werd zij weinig of niet meer.

Dat tegen het einde der 18de en in den aanvang der 19de eeuw geen poging gedaan werd om aan de Katholieken der Nederlanden eene nieuwe vertolking der H. Schrift te bezorgen, eene vertolking, ook in ander opzicht dan dat der taal beter dan de oude beantwoordend aan de verhoogde eischen des tijds, behoeft niemands verwondering te wekken. Voor de uitvoering van zulk een reuzenwerk waren noch de jaren der Fransche omwenteling noch die der daarop gevolgde vrijheidsoorlogen de geschikte tijd. Een betere tijd daarvoor scheen echter te zijn aangebroken, toen het Weener Congres geheel het Dietsche volk in één koninkrijk vereenigd had, waarin de Katholieken de meerderheid der bevolking uitmaakten en zooveel gemakkelijker dan gedurende de eeuwen van scheiding de handen zouden kunnen ineenslaan. Maar de behandeling, welke hun, met name in het Zuiden, van de zijde der regeering ten deel viel en spoedig tot eene nieuwe scheiding leidde, veroorzaakte in het gansche land zooveel onrust en strijd, zooveel ontevredenheid en wrevel, dat aan zulk een uitnemend werk des vredes als dit niet te denken viel. Daarbij kwam dat de hoogeschool van Leuven, welker professoren in de godgeleerdheid zich zoowel bij de eerste uitgave) alsook bij de latere herziening van den ouden Roomschen bijbel zoo verdienstelijk gemaakt hadden, kort te voren na een roemrijk bestaan van 371 jaren door de Fransche Republiek was opgeheven. Hoe verfoeilijk intusschen en hoe noodlottig in hare gevolgen de verdrukking geweest zij, aan welke de Katholieken in het Koninkrijk der Vereenigde Nederlanden hebben blootgestaan, zij had toch, als elke verdrukking, ook op hen eene uitwerking ten goede. Zij heeft hen wakker geschud, hen tot een nieuw en krachtig leven doen ontwaken. In België getuigde daarvan vooral de met den gelukkigsten uitslag bekroonde poging van bisschoppen, geestelijkheid en volk, om, gebruik makend van de vrijheid van onderwijs, door de grondwet gewaarborgd, de katholieke hoogeschool van Leuven te herstellen. Reeds 16 December 1835 werd de nieuwe universiteit plechtig geopend. Gelijk eertijds de voormalige hoogeschool, als welker erfgename en voortzetting zij zich beschouwt, tegenover de dwalingen en ketterijen der 16de eeuw, zoo werd zij tegenover het moderne rationalisme en ongeloof spoedig een bolwerk van de kerkelijke leer, van christelijk geloof en christelijk leven, een brand- en middelpunt van wetenschap voor de Katholieken van België en tot op zekere hoogte ook voor die van het Koninkrijk der Nederlanden. Dezen legden in

1) De drukkerij van J. B. Schilders te Brussel gaf toen wel is waar het werk met wijziging van enkele verouderde vormen en van de spelling, alsmede met weglating der deutero-canonische boeken, opnieuw uit; ook beleefde die uitgave tot 1865 verschillende herdrukken. Maar veel gebruikt schijnt zij in de Noordelijke Nederlanden niet te zijn.

2) Bij de vertolking der Schrift werd Van Wingh bijgestaan door de Leuvensche professoren Pieter de Cort en Godevaert Stryrode.

tusschen niet minder ijver aan den dag voor hunne groote en heilige zaak. Hadden zij na eeuwen van verdrukking reeds door de Fransche omwenteling vrijheid tot onbelemmerde uitoefening van hun godsdienst verkregen, nu rustten zij niet, voor en aleer het hun toegezegde herstel der kerkelijke hiërarchie een voldongen feit was. En ook daarna legden zij niet de handen in den schoot, maar werkten zij eendrachtig saam om het gebouw hunner kerk in- en uitwendig te voltooien. Waaraan hier in het bijzonder moet worden herinnerd, is, dat reeds binnen weinige jaren elk der vijf bisdommen zijn uit twee afdeelingen bestaande seminarium voor de opleiding van priesters had, geheel ingericht naar de voorschriften van de kerkvergadering van Trente en overeenkomstig de behoeften van den tijd. En dat in deze vijf seminariën met de andere vakken der godgeleerdheid ook dat der Schriftuur vlijtig beoefend werd, behoeft nauwelijks te worden gezegd.

Meer wellicht dan ooit werd nu in Noord en Zuid de behoefte gevoeld aan een nieuwen Roomschen bijbel. Maar die nieuwe bijbel moest meer zijn dan eene bloote vertolking, moest thans vergezeld gaan van een commentaar, waarin zoowel de studenten der godgeleerdheid en de priesters alsook de ontwikkelde leeken, die de Schrift in de moedertaal wenschten te lezen, alles vonden wat zij noodig hadden: verklaring en toelichting en vooral ook verdediging van het Woord Gods. En wat dit zeggen wil begrijpt enkel wie weet, wat verbazenden omvang de studie der H. Schrift in het midden der 19de eeuw reeds had verkregen, ten deele door de verrassende en gewichtige ontdekkingen in het Oosten gedaan, ten deele door den ijver, waarmede zoo ongeloovigen als geloovigen zich in den nieuwen tijd op de Schrift hadden toegelegd. Zou nu een tweede Van Wingh opstaan, om het werk van den eerste te herscheppen of liever eene nieuwe Dietsche vertolking der H. Schrift te vervaardigen, gelijkelijk behagend aan de Katholieken van Nederland als aan die van België en vergezeld van een commentaar zooals de behoeften des tijds dien eischten?

Zoo die taak niet te groot ware geweest voor één man, dan zoude onze geleerde landgenoot Joannes Theodorus Beelen1) haar hebben kunnen volbrengen. Op zeldzame wijze toch vereenigde hij in zich al de daartoe vereischte eigenschappen. Degelijk en scherpzinnig godgeleerde was hij bijzonder bedreven in de Schriftuur en de bij hare studie noodige hulpwetenschappen; hij verheugde zich in het volle vertrouwen der kerkvorsten van België en Nederland; zijn naam en zijn gezag waren in beide rijken even groot. En wat eindelijk van bijzonder gewicht is: hij, de Noord-Nederlander, had in zijn tweede vaderland voldoende kennis opgedaan van het Vlaamsch, om een Nederduitsch te kunnen schrijven, dat eigenlijk Noord-Nederlandsch was, maar dat toch als Schrifttaal ook aan de Vlamingen voldeed. Vandaar dat zijn Nieuwe Testament Onzes Heeren Jezus Christus met gelijken bijval werd opgenomen in Noord en Zuid2). En zeker zouden

1) Geboren 1807 te Amsterdam.

2) Na in 1858 zijn Grondregels voor het vervaardigen eener Nederduitsche vertaling van het Nieuwe Testament, ten gebruike der Katholieken, te hebben

de Katholieken van Nederland en België uit dezelfde hand en in dezelfde taal gaarne ook het Oude Testament vertaald en uitgelegd ontvangen hebben, zoo die hand dit nog had kunnen bieden. Maar deze taak ging zelfs háár kracht te boven. Van 1870 tot 1879 begiftigde Beelen de Katholieke Nederlanden nog met eene Nederduitsche vertolking en verklaring van de Psalmen en van de «Libri sapientiales»; maar daarbij bleef het. En aangezien na Beelen in Noord noch Zuid een Katholiek Schriftverklaarder opstond van gelijke kennis en gelijk gezag, bleef de behoefte aan een nieuwe vertolking en verklaring van geheel het Oude Testament onvoldaan.

Aan eenige beoefenaars der H. Schrift en een uitgever in België komt de eer toe bewerkt te hebben, dat in de steeds dieper gevoelde behoefte thans eindelijk voorzien wordt, ofschoon niet op de wijze, welke men zich had voorgesteld. De nieuwe Vlaamsche uitgave toch van het O. T., welke van 1893-1897 te Brugge het licht zag1), had naar de bedoeling van haar ontwerpers moeten dienen voor de Katholieken van Noord en Zuid. Daarom had men zich te voren gericht tot de hoogleeraren in de H. Schrift aan de vijf seminariën der Utrechtsche kerkprovincie en hun verzocht om betuiging van instemming en tevens om niet nader of althans niet duidelijk omschreven medewerking. Het voorloopig gegeven gunstige antwoord van eenigen der gevraagde medewerkers ging uit van eene dubbele onderstelling. De eerste was, dat de gevraagde medewerking dien naam zou verdienen, de tweede, dat de taal van het nieuwe werk zou overeenstemmen met de door Beelen gebezigde. Tot de laatste onderstelling scheen alle grond te bestaan, omdat men voornemens was de door Beelen reeds bewerkte heilige boeken onveranderd in de nieuwe uitgave op te nemen. Weldra bleek echter dat noch de eerste noch de tweede verwachting in vervulling zouden gaan. Wat inzonderheid de tweede betreft, alles wees er op, dat de nieuwe uitgave, afgezien van de door Beelen vertaalde boeken, eene bepaald Vlaamsche zou worden en dat zelfs ieder der vertalers zijn eigen Vlaamsch dialect zou bezigen. Daargelaten, wat niet aan ons staat te beoordeelen, of in België zulk een verscheidenheid van taal in eene en dezelfde voor het gansche volk bestemde vertolking der Schrift gewenscht is, zeker is, dat voor de Katholieken van Nederland eene uitgave, zooals die door de ontwerpers bedoeld scheen en ook feitelijk werd uitgevoerd, volstrekt niet paste en ten eenenmale onbruikbaar moest geacht worden. Het kon daarom niet uitblijven dat de bedoelde hoogleeraren over de ontvangen uitnoodi

uitgegeven, deed Beelen in 1860 en volgende jaren te Amsterdam en te 's-Hertogenbosch Het Nieuwe Testament onzes Heeren Jesus Christus het licht zien. Bijna gelijktijdig (1861) begon (te 's-Hertogenbosch) Mr. S. P. Lipman's Het Nieuwe Testament onzes Heeren Jesus Christus, vertaald met ophelderende aanteekeningen, te verschijnen.

1) Het Oude Testament in 't Vlaamsch vertaald en uitgeleid. Brugge, Karel Beyaert.

ging van den heer Beyaert en over het te geven of reeds gegeven antwoord onderling van gedachten wisselden. Dit leidde tot eene bijeenkomst, welke 30 Mei 1893 in het seminarie Rijsenburg onder leiding van den HoogEerw. Heer Mgr. F. P. van de Burgt gehouden werd1). Eenparig werd besloten dat allen de gevraagde instemming en medewerking zouden weigeren, ook zij, die haar reeds voorloopig en voorwaardelijk hadden toegezegd. Aan het recht van laatstbedoelden hiertoe kon naar aller gevoelen niet worden getwijfeld. Daarop volgde het met dezelfde eenparigheid genomen besluit, om met vereende krachten de uitgave te beproeven van eene geheel nieuwe, aan de eischen des tijds zooveel mogelijk beantwoordende, Nederlandsche vertolking en verklaring der Heilige Boeken van het Oude Verbond.

Nadat HH. DD. HH. de Aartsbisschop en de Bisschoppen van Nederland tot de onderneming goedgunstig verlof hadden gegeven, werd de firma C. N. Teulings te 's-Hertogenbosch met het drukken en uitgeven van het werk belast. Aangemoedigd door den grooten bijval, waarmede de openbaarmaking van het plan werd opgenomen, begonnen de zeven blijmoedig hunne taak, welke zij meenden in ongeveer vijf jaren te kunnen volbrengen. Dat zij zich, niet het minst tot hun eigen leedwezen, in die verwachting bedrogen zagen, is ten deele hieraan te wijten dat zij allen, de een vroeger, de ander later, in een nieuwen werkkring werden geplaatst en dientengevolge hunne medewerking niet meer of niet in de gewenschte mate konden verleenen. Maar de voornaamste oorzaak der vertraging ligt in de talrijke en groote moeilijkheden, welke de taak zelve opleverde, moeilijkheden, welke in den beginne niet voorzien werden en ook niet alle te voorzien waren.

Wat de ontwerpers dezer uitgave in hoofdzaak nastreefden werd in het program, waarbij de uitgever tot inteekening op het werk uitnoodigde, aldus omschreven: «In de eerste plaats, van den tekst der Vulgaat een Nederlandsche vertolking te leveren, die vertrouwbaar en nauwkeurig is en aan den tegenwoordigen staat onzer moedertaal beantwoordt. In de tweede, den tekst door inleidingen op de verschillende boeken en afzonderlijke hoofdstukken alsmede door beknopte aanteekeningen toe te lichten en te verklaren. Deze aanteekeningen zullen zijn van exegetischen, maar tevens van historischen en apologetischen aard». Het is zeker niet overbodig hier een en ander mede te deelen over de wijze, waarop de bewerkers getracht hebben hun doel te bereiken.

Wat vooreerst de vertaling betreft, volgden zij de bekende grondregels van Beelen, althans in hoofdzaak en in zooverre zij toepasselijk zijn op het O. T. Aan de taal van Beelen meenden zij zich echter niet geheel te moeten houden. Afgezien toch van haar ietwat Vlaamsche tint, beantwoordt zij niet meer ten volle aan de tegenwoordige schrijftaal,

1) Aan de beraadslaging namen deel: Dr. H. J. Th. Brouwer en Dr. Andreas Jansen van Rijsenburg, P. L. Dessens van Warmond, Dr. G. W. J. M. van Zinnicq-Bergmann van Haren, J. Schets van Hoeven, J. H. Drehmanns van Roermond, alsmede D. A. W. H. Sloet, rector te Oldenzaal.

« PoprzedniaDalej »