Obrazy na stronie
PDF
ePub

me, et inter terram. Eccli. XLIII 12. 14. Cumque obduxero nubibus cœ lum, apparebit arcus meus in nubibus:

15. Et recordabor fœderis mei vobiscum, et cum omni anima vivente quæ carnem vegetat: et non erunt ultra aquæ diluvii ad delendum universam carnem.

16. Eritque arcus in nubibus, et videbo illum, et recordabor fœderis sempiterni quod pactum est inter Deum et omnem animam viventem universæ carnis quæ est super terram.

17. Dixitque Deus ad Noe: Hoc erit signum fœderis, quod constitui inter me et omnem carnem super terram.

18. Erant ergo filii Noe, qui egressi sunt de arca, Sem, Cham, et Japheth: porro Cham ipse est pater Chanaan.

19. Tres isti filii sunt Noe: et ab his disseminatum est omne genus hominum super universam terram. 20. Cœpitque Noe vir agricola exercere terram, et plantavit vineam. 21. Bibensque vinum inebriatus est, et nudatus in tabernaculo suo. 22. Quod cum vidisset Cham pater Chanaan, verenda scilicet patris sui esse nudata, nuntiavit duobus fratribus suis foras.

23. At vero Sem et Japheth pallium imposuerunt humeris suis, et ince

9) Waarschijnlijk was de regenboog reeds vroeger een gewoon natuurverschijnsel. Maar thans werd hij tot bijzonder teeken van Gods belofte gemaakt. Om die reden en ook om de uitnemende schoonheid van den regenboog, welke Gods heerlijkheid zoo wonderschoon afspiegelt, noemt God hem zijner boog.

10) Een menschelijke spreekwijze om te beduiden, dat met dat teeken des

zijn des verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde).

14.

En wanneer Ik met wolken den hemel zal overdekken, dan zal mijn boog verschijnen in de wolken. 15. En Ik zal indachtig zijn mijn verbond met u en met alle levende ziel, welke het vleesch doet leven, en niet meer zullen er de wateren van een zondvloed zijn om alle vleesch te verdelgen.

16. En de boog zal in de wolken zijn en Ik zal hem zien en Ik zal het altijddurend verbond indachtig zijn), dat gesloten is tusschen God en alle levende ziel van alle vleesch, dat op de aarde is.

17. En God zeide11) tot Noë: Dit zal het teeken des verbonds zijn, dat Ik vastgesteld heb tusschen Mij en alle vleesch op de aarde.

18. De zonen dan van Noë, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Japheth; Cham nu is de vader van Chanaän12).

van

19. Dit zijn de drie zonen Noë en door hen is het menschelijk geslacht voortgeplant over geheel de aarde.

20. En Noë begon als akkerman de aarde te bebouwen en plantte eenen wijngaard.

21. En van den wijn drinkend, werd hij dronken 13) en hij lag ontbloot in zijne tent.

22. Toen dat Cham, de vader van Chanaän, gezien had, namelijk dat zijns vaders schaamdeelen ontbloot waren, verhaalde hij het buiten aan zijne twee broeders.

23. Maar Sem en Japheth legden den mantel op hunne schouderen

verbonds ook Gods getrouwheid aan dat verbond altijd zal voortduren.

1) Besluit van het zondvloedverhaal. De zegswijze: En God zeide worde naar onze manier van spreken verstaan: Zoo dan zeide God.

12) Dit wordt hier er bijgevoegd tot beter begrip van v. 25.

13) Waarschijnlijk kende hij de bedwelmende kracht van den wijn niet.

dentes retrorsum, operuerunt verenda patris sui: faciesque eorum aversæ erant, et patris virilia non viderunt.

24. Evigilans autem Noe ex vino, cum didicisset quæ fecerat ei filius suus minor,

25. Ait: Maledictus Chanaan, servus servorum erit fratribus suis. 26. Dixitque: Benedictus Dominus Deus Sem, sit Chanaan servus ejus.

27. Dilatet Deus Japheth, et habitet in tabernaculis Sem, sitque Chanaan. servus ejus.

en achterwaarts gaande, bedekten zij de schaamdeelen huns vaders en hunne aangezichten waren afgewend en des vaders naaktheid zagen zij niet.

24. Toen nu Noë ontwaakte van den wijn en vernam, wat zijn jongere zoon) hem gedaan had,

25. zeide hij: Gevloekt zij Chanaän, knecht der knechten zal hij zijnen broeders zijn15).

26. Ook zeide hij: Gezegend de Heer, de God van Sem15); Chanaän zij zijn knecht.

27. Dat God Japheth uitbreide, en hij wone in de tenten van Sem17) en Chanaän zij zijn knecht18).

14) Of wel: «jongste zoon». Zeker was Sem de oudste, zie X 21. Cham had gezondigd en tegen de eerbaarheid en tegen den aan zijnen vader verschuldigden eerbied.

15) De eens, zie IX 1, door God zelf gezegende Cham wordt getroffen in zijnen zoon. Op Chanaän valt de vloek der dienstbaarheid om van hem over te gaan op zijn geslacht, dat later, na dien vloek verdiend te hebben, in het land Chanaän door de Israëlieten deels uitgeroeid, deels tot dienstbaarheid gebracht werd als een verworpen slavenvolk (Jos. XXIV 11; IX 23; III Reg. IX 20, 21). Een soortgelijk lot trof ook de om hunne ongebondenheid beruchte Pheniciërs en Karthagers, die eveneens van Chanaän afstamden. De eersten werden door de Perzen en Grieken, de laatsten door de Romeinen ten onder gebracht. Verder is het niet onwaarschijnlijk, dat de vloek, welke rechtstreeks Chanaän trof, ook overging op geheel de nakomelingschap van Cham. Zeker ontving zij geen zegening voor de toekomst en bekend genoeg is de ellendige toestand der negerrassen in Afrika, die Cham tot stamvader hebben. Echter sluit die vloek de getroffenen niet uit van het eeuwige en eigenlijk eenige heil. Wordt ook, gelijk Schriftuur en ondervinding leeren, de zonde der vaderen gestraft in de kinderen: voor de kinderen, die de zonden der vaderen niet doen, verandert de gramschap in liefde en wordt de kastijding een heilzame beproeving, zoodat

ten laatste in het eindoordeel een ieder toch altijd naar zijn eigen daden vergelding ontvangt.

16) In de volheid der tijden de vervulling van Noë's voorspelling ziende, begrijpen wij, waarom zich de zegening aanstonds uit in God prijzende dankzegging. Zoo uitnemend gezegend zal Sem eens zijn in den gezegenden Abraham en diens geslacht en vooral in den Godmensch, naar het vleesch zijn grooten nakomeling, dat de Heer of Jehova om dit gunstbetoon als de God van Sem moet geprezen worden in eeuwigheid.

17) Op een meer aardschen_zegen, een uitgebreid gebied, mag Japheth hopen. Toch worde hier niet uitsluitend aan aardschen zegen gedacht. De twee broeders, in de kinderlijke plichtsvervulling vereenigd, worden in de belooning wel onderscheiden, maar niet gescheiden. Leert de geschiedenis, dat inderdaad Japheth door zijne nakomelingschap in de woonsteden van den ouderen broeder zegevierend is binnengegaan: de Messias van Sem zal het licht der volkeren zijn en eens zal Japheth in ruime mate deelgenoot worden in den geestelijken zegen van Sem, om zóó op veel voortreffelijker wijze in de tenten zijns broeders te wonen.

18) De grondtekst heeft hier, evenals in v. 26: «En Chanaän zij hun ten knecht». Noë's vervloeking is goddelijke voorspelling. Zij bepaalt niet het lot der bijzondere personen maar de toekomst der volken, welke uit hen zullen voortkomen.

28. Vixit autem Noe post diluvium trecentis quinquaginta annis. 29. Et impleti sunt omnes dies ejus nongentorum quinquaginta annorum: et mortuus est.

28. Noë nu leefde na den zondvloed driehonderd en vijftig jaren. 29. En al zijne dagen werden negenhonderd en vijftig jaren en hij stierf.

CAPUT X.

HOOFDSTUK X.

De geslachtslijst der afstammelingen van Noë (v. 1–32.

1. Hæ sunt generationes filiorum Noe, Sem, Cham, et Japheth: natique sunt eis filii post diluvium. I Par. I, 4.

2. Filii Japheth: Gomer, et Magog, et Madai, et Javan, et Thubal, et Mosoch, et Thiras.

3. Porro filii Gomer: Ascenez et Riphath et Thogorma.

4. Filii autem Javan: Elisa et Tharsis, Cetthim et Dodanim. 5.

Ab his divisæ sunt insulæ gen

1) Vierde afdeeling van Genesis. Deze geslachtentafel, de oudste oorkonde van de volken- en aardrijkskunde, geeft den oorsprong aan van de voornaamste volkeren en rijken, welke door de afstammelingen van Noë's zonen gevormd zijn. De opgeteekende namen zijn namen niet enkel van personen, maar te gelijk van de uit die personen gesproten stamvolken en dikwijls ook van de landen dier volken. Meermalen zelfs beteekenen die namen klaarblijkelijk geen bijzondere personen maar alleen volken. Als dan hier zonen en kleinzonen van Japheth, Cham en Sem worden opgenoemd, mag dit niet zelden in dien zin worden opgevat, dat alleen in het algemeen afstammelingen bedoeld zijn, die tot bepaalde volken en rijken aangroeiden. De geslachten van Japheth zijn in deze lijst wel het minst vertegenwoordigd. Alleen die volken, welke het Hebreeuwsche volk kende of behoorde te kennen, zijn hier opgenoemd.

2) Hoewel gemeenlijk Sem de stamvader der Aziaten, Cham die der Afrikanen en Japheth die der Europeërs genoemd wordt, danken vele volken

1. Dit zijn de geslachten1) van Noë's zonen, van Sem, Cham en Japheth2), en hun werden zonen geboren na den zondvloed.

2. De zonen van Japheth zijn: Gomer en Magog en Madaï en Javan en Thubal en Mosoch en Thiras3). 3. Voorts de zonen van Gomer: Ascenez en Riphath en Thogorma1). 4. De zonen van Javan nu: Elisa en Tharsis, Cetthim en Dodanim3). 5. Uit dezen hebben zich de eilan

van Azië hunnen oorsprong aan Japheth of aan Cham en valt het niet te betwijfelen, dat ook afstammelingen van Sem in Afrika zijn binnengedrongen. Welke volken door de namen hunner zonen vertegenwoordigd worden, is meermalen niet met zekerheid te bepalen.

3) Waarschijnlijk vertegenwoordigt Gomer de Cimbren of Cimmeriërs, Magog de Scythen; met meer zekerheid vertegenwoordigt Madaï de Meden en Javan de Joniërs of Grieken. Thubal en Mosoch worden gezegd twee oude volken van Klein-Azië, de Tibarenen en de Moschiërs, aan te wijzen. Thiras is volgens aloud gevoelen de vader der Thraciërs.

4) Ascenez vertegenwoordigt de Ascaniërs in noordelijk Phrygië, Riphat een volk in Bithynië, Thogorma de West-Armeniërs.

[blocks in formation]

tium in regionibus suis, unusquisque | den der volkeren afgedeeld in hunne secundum linguam suam et familias suas in nationibus suis.

6. Filii autem Cham: Chus, et Mesraim, et Phuth, et Chanaan.

7. Filii Chus: Saba, et Hevila, et Sabatha, et Regma, et Sabatacha. Filii Regma: Saba, et Dadan.

8. Porro Chus genuit Nemrod: ipse cœpit esse potens in terra.

9. Et erat robustus venator coram Domino. Ob hoc exivit proverbium: Quasi Nemrod robustus venator coram Domino.

10. Fuit autem principium regni ejus Babylon, et Arach, et Achad, et Chalanne, in terra Sennaar.

11. De terra illa egressus est Assur, et ædificavit Niniven, et plateas civitatis, et Chale.

landschappen, een ieder naar zijne taal en naar zijne geslachten in zijne volken®).

6. De zonen van Cham nu zijn: Chus en Mesraïm en Phuth en Chanaän).

7. De zonen van Chus: Saba en Hevila en Sabatha en Regma en Sabatacha. De zonen van Regma: Saba en Dadans).

8. En Chus gewon Nemrod; deze begon machtig te zijn op de aarde. 9. En hij was een geweldig jager voor den Heer). Vandaar kwam het spreekwoord: Een geweldig jager voor den Heer als Nemrod. 10. De aanvang zijner heerschappij nu was Babylon en Arach en Achad en Chalanne in het land van Sennaär 10).

11. Van dat land ging Assur uit en hij bouwde Ninive11) en de straten der stad12) en Chale

6)

Overeenkomstig Oud-Testamentisch spraakgebruik wordt alle land, dat slechts over zee bereikbaar is, eiland genoemd. De eilanden der volkeren zijn volgens hetzelfde spraakgebruik de eilanden en Europeesche kustlanden der Middellandsche Zee van Klein-Azië tot Spanje. De zin van het vers is, dat uit de genoemde kinderen van Japheth ontsproten zijn verschillende volkeren, die zich van elkander hebben afgescheiden en zich als volkplantingen op de eilanden en kustlanden der Middellandsche Zee hebben nedergezet. Tot die afscheiding en splitsing geraakten zij, omdat zij elk hun eigen taal hadden en tot verschillende stamfamiliën in Japheth's nakroost behoorden.

7) Chus vertegenwoordigt de volken van Ethiopië, Mesraïm die van Egypte, Phuth die van Libye, terwijl Chanaän de eerste bewoners van Phenicië en Chanaän verpersoonlijkt.

6) Van die namen welke op Arabische volkstammen wijzen, komen er later voor in de H. Schrift. Zoo heeten Saba en Regma (Reema) bij Ezech. XXVII 22 handeldrijvende volken, die de markt van Tyrus bezochten.

9) Voor den Heer is eene zegswijze, welke soms gebezigd wordt om het voortreffelijkste in zijne soort aan te duiden. Nemrod was een vermaard jager en de dierenjacht werd voor hem de oefenschool van den oorlog, waardoor hij heerschappij verwierf en de eerste geweldenaar werd.

10) In de vier genoemde steden van Sennaär, het oude Babylonië, begon hij zijne heerschappij uit te oefenen, welke zich later verder ontwikkelde.

11) De nieuweren vertalen den grondtekst: van dat land ging hij (Nemrod of zijne nakomelingschap) naar Assur, en bouwde» enz. Mich. V 6 noemt Assyrië het land van Nemrod». Hoe het zij, de ontdekkingen der assyriologen bevestigen, dat Assur (Assyrië) in taal en schrift, in godsdienst, beschaving en staatkunde oorspronkelijk van Babylonië afhankelijk is ge

weest.

12) Velen meenen, dat de straten der stad, in het Hebreeuwsch «Rechoboth Ir» de eigennaam is eener voorstad van het uitgestrekte Ninive. Asarhaddon, Koning van Assyrië spreekt in een opschrift van «Ribit-Nina» d. i. voorstad van Ninive.

12. Resen quoque inter Niniven et Chale: hæc est civitas magna. 13. At vero Mesraim genuit Ludim, et Anamim, et Laabim, Nephthuim, 14. Et Phetrusim, et Chasluim: de quibus egressi sunt Philisthiim et Caphtorim.

15. Chanaan autem genuit Sidonem primogenitum suum, Hethæum, 16. Et Jebusæum, et Amorrhæum, Gergesæum,

17. Hevæum, et Aracæum: Sinæum,

18. Et Aradium, Samaræum et Amathæum: et post hæc disseminati sunt populi Chananæorum.

19. Factique sunt termini Chanaan venientibus a Sidone Geraram usque Gazam, donec ingrediaris Sodomam et Gomorrham, et Adamam, et Seboim usque Lesa.

20. Hi sunt filii Cham in cognationibus, et linguis, et generationibus, terrisque et gentibus suis. 21. De Sem quoque nati sunt, patre

13) Volgens sommigen zou Resen de groote stad zijn, maar waarschijnlijk vormden genoemde aangrenzende steden met Ninive te zamen de groote stad. Met dien naam wordt Ninive ook in de profetie van Jonas genoemd.

14) Reeds de H. Augustinus merkt op, dat de namen van Mesraïm's zonen namen zijn niet van personen, maar van volken, gelijk ook hun meervoudvorm in het Hebreeuwsch aantoont. Die volken waren de eerste bewoners van Egypte en van enkele aangrenzende landen in Afrika.

15) Philistiim zijn de Philistijnen, die in de latere geschiedenis zoo dikwijls als de geduchte vijanden van Israël optreden. Waarschijnlijk trokken zij, als eene volkplanting der Chasluïm of Chasluïeten, uit BenedenEgypte van de monden van den Nij naar het zuiden van Chanaän, waar zij zich langs de Middellandsche Zee in het gebied van Gaza aanvankelijk vestigden. Later met eene nederzetting der stamverwante Caphtorim of Caphtorieten versterkt, breidden zij hunne grenzen

12. alsook Resen tusschen Ninive en Chale; deze is de groote stad18). 13. En Mesraïm gewon Ludim en Anamim en Laäbim, Nephthuïm

14. en Phetrusim en Chasluïm14), van wie zijn uitgegaan Philisthiim15) en Caphtorim.

15. Chanaän nu gewon Sidon, zijnen eerstgeborene, den Hetheër

16. en den Jebuseër en den Amorrheër, den Gergeseër,

17. den Heveër en den Araceër, den Sineër

18. en den Aradiër, den Samareër en den Amatheër, en daarna hebben zich de volken der Chanaänieten16) verbreid.

19. En de grenzen van Chanaän waren, als men komt van Sidon naar Gerara tot aan Gaza, tot waar men komt te Sodoma en Gomorrha en Adama en Seboïm tot aan Lesa17). 20. Dit zijn de zonen van Cham naar hunne stamverwantschappen en talen en geslachten en naar hunne landen en volksstammen. 21. Ook werden er geboren uit

aanmerkelijk verder uit ten koste van de oorspronkelijke bewoners, de Heveërs, die zij uitdreven en verdelgden. Vgl. Deut. II 23, waar de Caphtorim in de vertaling Cappadociërs genoemd worden. Om dezen laatsten tekst echter, alsook om Jer. XLVII 4 en Amos IX 7 willen anderen, dat de Philistijnen van de Caphtorim zijn uitgegaan. De lezing van den grondtekst te dezer plaatse zou dan onjuist zijn, maar genoemde teksten kunnen in den bovengemelden zin verklaard worden.

16) De grondtekst heeft: «de familiën der Chanaänieten. Gemelde volken, uit éénen stamvader voortgekomen, namen allengs het land Chanaän in bezit.

17) De grenzen van Chanaän worden aangegeven, omdat het voor de Hebreërs het beloofde land is. Van het noordelijk Sidon strekte zich in de richting van het zuidelijk Gerara het land Chanaän langs de Middellandsche Zee uit tot aan Gaza. Van daar besloeg het naar het oosten de breedte tot aan Lesa, eene plaats aan de oostelijke zijde van de Doode Zee.

« PoprzedniaDalej »