Obrazy na stronie
PDF
ePub

41. Vestes quoque, quibus sacerdotes utuntur in Sanctuario, Aaron scilicet et filii ejus,

42. Obtulerunt filii Israel, sicut præceperat Dominus.

43. Quæ postquam Moyses cuncta vidit completa, benedixit eis.

41. Ook de kleederen, welke de priesters, te weten Aäron en zijne zonen, in het heiligdom dragen, 42. brachten de kinderen van Israël, gelijk de Heer geboden had9). 43. En nadat Moses gezien had dat alles voltooid was, zegende hij hen.

CAPUT XL.

HOOFDSTUK XL.

Oprichting van den tabernakel (v. 1-31). De tabernakel wordt de woning van God (v. 32—36).

1. Locutusque est Dominus ad Moysen, dicens:

2. Mense primo, prima die mensis, eriges tabernaculum testimonii,

3. Et pones in eo arcam, dimittesque ante illam velum:

4. Et illata mensa, pones super eam quæ rite præcepta sunt. Candelabrum stabit cum lucernis suis,

5. Et altare aureum in quo adoletur incensum, coram arca testimonii. Tentorium in introitu tabernaculi pones,

6. Et ante illud altare holocausti:

7. Labrum inter altare et tabernaculum, quod implebis aqua.

8. Circumdabisque atrium tentoriis, et ingressum ejus.

9. Et assumpto unctionis oleo unges tabernaculum cum vasis suis, ut sanctificentur :

") Gelet op de tweemaal veertig dagen, dat Moses op den Sinaï vertoefde, alsook op den tusschentijd, welke die twee afzonderingen van elkander scheidde, zal, bij vergelijking van XIX noot 1 en XL 2, geheel de bouw des tabernakels ruim zes maanden geduurd hebben.

1. En de Heer sprak tot Moses, zeggende:

2. In de eerste maand, den eersten dag der maand1) zult gij den tabernakel der getuigenis oprichten 3. en gij zult daarin de ark plaatsen en daarvóór het voorhangsel hangen;

4. en na de tafel te hebben binnengebracht?), zult gij daarop plaatsen hetgeen bij de wet geboden is. De kandelaar zal er staan met zijne lampen,

5. alsook het gouden altaar, waarop het reukwerk gebrand wordt, voor de ark van het getuigenis. De gordijn zult gij aan den ingang van den tabernakel plaatsen

6. en daarvóór het brandofferaltaar;

7. het waschvat tusschen het altaar en den tabernakel, en gij zult het met water vullen.

8. En gij zult het voorhof met gordijnen omringen, alsook zijnen ingang.

9. En na de olie der zalving te hebben genomen, zult gij den tabernakel met zijn toebehooren zalven3), opdat zij geheiligd worden;

1) Op den eersten dag van het tweede jaar na den uittocht uit Egypte. Zie v. 15.

2) Niet in het Heilige der Heiligen, maar in het Heilige. Vgl.v. 20. Hetzelfde geldt van den kandelaar en het reukaltaar (v. 4 en 5). Vgl. v. 22 en 24. 9) Vgl. XXX 26.

10. Altare holocausti et omnia vasa ejus:

11. Labrum cum basi sua: omnia unctionis oleo consecrabis, ut sint Sancta sanctorum.

12. Applicabisque Aaron et filios ejus ad fores tabernaculi testimonii, et lotos aqua

13. Indues sanctis vestibus, ut ministrent mihi, et unctio eorum in sacerdotium sempiternum proficiat. Supra XXIX 35; Lev. VIII 2.

14. Fecitque Moyses omnia quæ præceperat Dominus.

15. Igitur mense primo anni secundi, prima die mensis, collocatum est tabernaculum.

16. Erexitque Moyses illud, et posuit tabulas ac bases et vectes, statuitque columnas, Num. VII 1.

17. Et expandit tectum super tabernaculum, imposito desuper operimento, sicut Dominus imperaverat.

18. Posuit et testimonium in arca, subditis infra vectibus, et oraculum desuper.

19. Cumque intulisset arcam in tabernaculum, appendit ante eam velum ut expleret Domini jussionem.

') De Latijnsche vertaling verkort hier aanmerkelijk den grondtekst, welke uitvoeriger de wijdingsplechtigheden volgens de orde van XXIX 4-9 mededeelt. Echter spreekt ook de Vulgaat van de zalving der gewone priesters, waarvan de grondtekst zegt: «en zalf hen, gelijk gij hunnen vader gezalfd hebt, opdat zij als priesters Mij dienen». Hoewel meermalen nog (XXVIII 41 in den grondtekst, vgl. noot 29 en XXX 30) over de zalving aller priesters gehandeld wordt, schijnt volgens XXIX 7 alleen Aäron gezalfd te zijn. Volgens Joodsche overlevering doelt de uitdrukking en zalf hen, gelijk gij» enz.

[blocks in formation]

11. het waschvat met zijn voetstuk; alles zult gij met de olie der zalving wijden, opdat het allerheiligst zij.

12. En gij zult Aäron en zijne zonen doen naderen aan den ingang van den tabernakel der getuigenis, en nadat zij met water gewasschen zijn,

13. zult gij hen bekleeden met de heilige kleederen, ten einde zij Mij dienen en hunne zalving ten eeuwig priesterschap1) strekke.

14. En Moses deed alles wat de Heer geboden had.

15. In de eerste maand alzoo van het tweede jaar, den eersten dag der maand, is de tabernakel gesteld.

16. En Moses richtte hem op en stelde de delen en de voetstukken en de sluitboomen en zette de kolommen,

17. en hij spande het dak over den tabernakel uit en legde daarboven de bedekking, gelijk de Heer bevolen had.

18. Ook legde hij, het getuigenis5) in de ark en stelde er de draagboomen onderaan en de godspraak bovenop.

19. En toen hij de ark in den tabernakel gebracht had, hing hij het voorhangsel daarvóór) om het bevel des Heeren te volbrengen.

op de zaak en niet op de wijze der zalving. Terwijl de hoogepriester bij uitnemendheid de gezalfde priester (Lev. IV 3) heet, omdat de zalfolie over zijn hoofd overvloedig werd uitgestort (XXIX 7), ontvingen de andere priesters een veel mindere zalving, doordat slechts hun voorhoofd met de zalfolie werd aangeraakt. Volgens velen werden in Aäron's zonen ook hunne opvolgers mede gerekend gezalfd te zijn, daar van eene zalving der gewone priesters in latere tijden niets blijkt.

5) Het getuigenis, te weten de tafelen der wet. Vgl. XXV noot 12.

6) Vgl. XXVI noot 19 en 21.

20. Posuit et mensam in tabernaculo testimonii ad plagam septentrionalem extra velum,

21. Ordinatis coram propositionis panibus, sicut præceperat Dominus Moysi.

22. Posuit et candelabrum in tabernaculo testimonii e regione mensæ in parte australi,

23. Locatis per ordinem lucernis, juxta præceptum Domini.

24. Posuit et altare aureum sub tecto testimonii contra velum,

25. Et adolevit super eo incensum aromatum, sicut jusserat Dominus Moysi.

26. Posuit et tentorium in introitu tabernaculi testimonii,

27. Et altare holocausti in vestibulo testimonii, offerens in eo holocaustum, et sacrificia, ut Dominus imperaverat.

28. Labrum quoque statuit inter tabernaculum testimonii et altare, implens illud aqua.

29. Laveruntque Moyses et Aaron. ac filii ejus manus suas et pedes, 30. Cum ingrederentur tectum foe. deris, et accederent ad altare, sicut præceperat Dominus Moysi.

31. Erexit et atrium per gyrum tabernaculi et altaris, ducto in

7) Achter coram is in de Vulgaat waarschijnlijk Domino uitgevallen. Vandaar voor den Heer, hetgeen met den grondtekst en de oude overzettingen

overeenstemt.

8) Sacrificium, «offer» is veelal in de Vulgaat de vertaling van spijsoffer. De grondtekst: heeft hier: «het brandoffer en het spijsoffer». Moses oefende alle priesterlijke bediening uit, totdat Aäron en zijne zonen gewijd waren. Vgl. voor het brand- en spijsoffer XXIX 38-42. Volgens anderen ech

20. Hij plaatste ook de tafel in den tabernakel der getuigenis aan de noordzijde buiten het voorhangsel,

21. en rangschikte voor (den Heer) de toonbrooden, gelijk de Heer aan Moses geboden had').

22. Hij plaatste ook den kandelaar in den tabernakel der getuigenis tegenover de tafel aan de zuidzijde,

23. en stelde naar orde de lampen volgens het gebod des Heeren. 24. Hij plaatste ook het gouden altaar onder het dak der getuigenis tegenover het voorhangsel 25. en brandde daarop reukwerk van specerijen, gelijk de Heer aan Moses bevolen had.

26. Hij plaatste ook de gordijn aan den ingang van den tabernakel der getuigenis

27. en het brandofferaltaar in het voorhof der getuigenis, daarop het brandoffer en de spijsoffers opdragends), gelijk de Heer bevolen had. 28. Ook stelde hij het waschvat tusschen den tabernakel der getui. genis en het altaar, en vulde dit met water.

29. En Moses en Aäron en diens zonen waschten hunne handen en voeten,

30. wanneer zij binnen het dak des verbonds gingen en tot het altaar naderden"), gelijk de Heer aan Moses geboden had.

31. Hij richtte ook het voorhof op rondom den tabernakel en het

ter doelt die uitdrukking op de offeranden der eerste zeven dagen, toen Moses te gelijker tijd het brandofferaltaar en de priesters wijdde. Vgl. XXIX 1, 2, 35-37.

9) Voor dak des verbonds heeft de grondtekst <tabernakel> of <<tent der samenkomst». In het kort wordt ook hier, volgens den proleptischen schrijftrant, vooruit medegedeeld hetgeen eerst na Aäron's wijding (Lev. IX 23) gebeurde.

introitu ejus tentorio. Postquam omnia perfecta sunt,

32. Operuit nubes tabernaculum testimonii, et gloria Domini implevit illud. Num. IX 15; III Reg. VIII 10.

33. Nec poterat Moyses ingredi tectum fœderis, nube operiente omnia, et majestate Domini coruscante, quia cuncta nubes operuerat.

34. Si quando nubes tabernaculum deserebat, proficiscebantur filii Israel per turmas suas:

35. Si pendebat desuper, manebant in eodem loco.

36. Nubes quippe Domini incubabat per diem tabernaculo, et ignis in nocte, videntibus cunctis populis Israel per cunctas mansiones suas.

[ocr errors][merged small]

altaar en hing aan den ingang daarvan de gordijn. Nadat alles voleind was,

32. bedekte de wolk den tabernakel der getuigenis en de heerlijkheid des Heeren vervulde dezen 10).

33. En Moses kon niet binnen het dak des verbonds gaan, daar de wolk alles bedekte en de luister des Heeren schitterde, want de wolk had alles bedekt11).

34. Wanneer nu de wolk van den tabernakel scheidde, vertrokken de kinderen van Israël volgens hunne afdeelingen.

35. Als zij er boven hing, bleven zij op dezelfde plaats1).

36. Want de wolk des Heeren overdekte des daags den tabernakel, en vuur13) des nachts ten aanschouwen van al de volksmenigten van Israël in al hunne vertoefplaatsen.

gaande openbaring de heerlijkheid van Jehova zich terugtrok om boven het verzoendeksel der ark te tronen, kon Moses binnengaan.

12) Duidelijker zegt de grondtekst: En als de wolk zich niet verhief, trokken de kinderen van Israël niet op tot den dag, dat zij zich verhief. 13) Vgl. XIII 21, 22.

[merged small][merged small][merged small][merged small][graphic]

H

et derde Boek van Moses heet gemeenlijk onvertaald, zooals het door de Septuagint en de Vulgaat betiteld werd, Leviticus, d. i. het Levietische Boek of het Boek der Levieten. Het kreeg naar de aanzienlijkste zonen van Levi, de priesters, dien naam, omdat het voornamelijk de offergebruiken en verdere plechtigheden regelt van den eeredienst, waarvan de bediening aan de priesters was toevertrouwd. Evenmin echter als dit Boek eenig en alleen daarover handelt, evenmin geeft het ook alles wat daarop betrekking heeft. Reeds in Exodus werd over tabernakel en priesterschap en offerdienst gesproken, zoodat Leviticus blijkbaar van dat Boek de noodzakelijke voortzetting is. Evenzoo doen zich wederom in Numeri verschillende verordeningen aanstonds kennen als toelichting en toevoeging of vervolg van Leviticus. Niettemin onderscheidt het zich duidelijk van de andere Boeken door zijn bijkans uitsluitend onderrichtenden inhoud. Van geschiedverhaal wordt hier wel het minste gevonden. Het is nagenoeg geheel en al wetboek. En past ook die benaming eenigszins op de tweede helft van Exodus en leert evenzeer Numeri, dat met Leviticus de wetgeving niet geheel ten einde is, bij nadere beschouwing vormt het toch inderdaad een afzonderlijk geheel. Van het tweede Boek verschilt het reeds door

« PoprzedniaDalej »