Obrazy na stronie
PDF
ePub

consuerunt folia ficus, et fecerunt sibi perizomata.

8. Et cum audissent vocem Domini Dei deambulantis in paradiso ad auram post meridiem, abscondit se Adam et uxor ejus a facie Domini Dei in medio ligni paradisi.

9. Vocavitque Dominus Deus Adam, et dixit ei: Ubi es?

10.

Qui ait: Vocem tuam audivi in paradiso: et timui, eo quod nudus essem, et abscondi me.

11. Cui dixit: Quis enim indicavit tibi quod nudus esses, nisi quod ex ligno de quo præceperam tibi ne comederes, comedisti?

12. Dixitque Adam: Mulier, quam dedisti mihi sociam, dedit mihi de ligno, et comedi.

13. Et dixit Dominus Deus ad mulierem: Quare hoc fecisti? Quæ respondit: Serpens decepit me, et comedi.

14. Et ait Dominus Deus ad serpentem: Quia fecisti hoc, maledictus es inter omnia animantia, et bestias terræ: super pectus tuum gradieris, et terram comedes cunctis diebus vitæ tuæ.

5) Op wat geheel andere wijze dan zij zich hadden voorgesteld, ging het woord des duivels in vervulling! Zij hebben thans die beloofde kennis, maar tot hun ongeluk. Schaamte is hun eerste gewaarwording, wijl zij ondervinden dat tengevolge hunner ongehoorzaamheid tegen God, in hen zelven het lagere voortaan aan het hoogere de gehoorzaamheid weigert. Beroofd van de oorspronkelijke rechtvaardigheid, hebben zij de bovennatuurlijke gelijkenis Gods verloren en door de zonde in het kwaad geweten gefolterd, gevoelen zij zich gescheiden van God.

6) Een menschelijke zegswijze, waarmee de waarneembare tegenwoordigheid van den zich openbarenden God is uitgedrukt.

waren), hechtten zij vijgebladeren aan elkander en maakten zich schorten.

8. En als zij de stem hoorden van den Heere God, die in het paradijs wandelde") bij de koelte na den middag, verborgen zich Adam en zijne vrouw voor het aangezicht van den Heere God midden tusschen het geboomte van het paradijs. 9. En de Heere God riep Adam en sprak tot hem: Waar zijt gij? 10. Deze zeide: Ik hoorde uwe stem in het paradijs en ik vreesde, omdat ik naakt ben, en ik verborg mij.

11. Hij sprak tot hem: Wie toch heeft u geopenbaard, dat gij naakt zijt; is het niet, omdat gij gegeten hebt van den boom, waarvan Ik u geboden had niet te eten?

12. En Adam zeide: De vrouw, welke Gij mij tot gezellin gaaft, heeft mij van den boom gegeven en ik heb gegeten.

13. En de Heere God sprak tot de vrouw: Waarom hebt gij dat gedaan? Zij antwoordde: De slang heeft mij bedrogen en ik heb gegeten. 14. En de Heere God sprak tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij gevloekt) onder alle dieren en beesten der aarde; op uwen buik zult gij kruipen en stof eten alle dagen uws levens).

7) Gelijk het wapen, waarmee rechtvaardig bloed vergoten is, als moordwapen verafschuwd wordt, zoo werd de slang als werktuig des duivels gevloekt, zeker ook opdat de straf van het redelooze dier den redelijken mensch met nog grooteren schrik voor het kwaad zou vervullen. Vgl. Ex. XXI 28.

8) Wat haar vóór de inwerking des duivels van nature eigen was, werd nu tot het vloekmerk harer straf gemaakt. Langs den grond voortkruipend en in het stof haar met stof bezoedeld voedsel tot zich nemend, zóó zou zij het door God gevloekte dier zijn, dat het meest den mensch met afgrijzen vervult en voor hem het zinnebeeld is der uiterste laagheid en

15. Inimicitias ponam inter te et mulierem, et semen tuum et semen illius: ipsa conteret caput tuum, et tu insidiaberis calcaneo ejus.

16. Mulieri quoque dixit: Multiplicabo ærumnas tuas, et conceptus tuos: in dolore paries filios, et sub viri potestate eris, et ipse dominabitur tui. I Cor. XIV 34.

17. Adæ vero dixit: Quia audisti vocem uxoris tuæ, et comedisti de ligno, ex quo præceperam tibi, ne comederes, maledicta terra in opere tuo: in laboribus comedes ex ea cunctis diebus vitæ tuæ.

18. Spinas et tribulos germinabit tibi, et comedes herbam terræ.

19. In sudore vultus tui vesceris pane, donec revertaris in terram de qua sumptus es: quia pulvis es, et in pulverem reverteris. Ps. CII 14. 20. Et vocavit Adam nomen uxoris suæ, Heva: eo quod mater esset cunctorum viventium.

21. Fecit quoque Dominus Deus

boosheid. Maar niet tot de slang alleen, te gelijk en veel meer tot den in de slang verscholen duivel was, gelijk uit het vervolg blijkt, Gods vonnis gericht. Onder alle schepselen zou hij het gevloekte serpent zijn, dat in al zijn doen de kruipende laagheid is en in de zonde zijn voedsel vindt.

9) Eens zal de helsche slang volkomen verwonnen worden door de vrouw, of volgens een andere lezing van den grondtekst, door het zaad der vrouw. De beteekenis blijft dezelfde. Maria en Christus, onafscheidelijk één in de vijandschap, zijn onafscheidelijk één in de zegepraal, welke de Godmensch door zich zelven Maria, zijne onbevlekt ontvangen moeder, onafscheidelijk met en door Christus, moesten behalen.

en

10) Hoewel in het Hebr. hier hetzelfde werkwoord staat, dat zoo even «verpletteren vertaald werd, moest het pas

15. Vijandschap zal Ik stellen tusschen u en de vrouw en tusschen uw zaad en haar zaad; zij zal u den kop verpletteren) en gij zult haar den hiel belagen10).

16. Ook tot de vrouw sprak Hij: Ik zal uwe moeielijkheden en uwe zwangerschappen) vermenigvuldigen; in smart zult gij kinderen baren en onder de macht van den man zult gij zijn en hij zal over u heerschen.

17. En tot Adam sprak Hij: Omdat gij naar de stem uwer vrouw geluisterd en gegeten hebt van den boom, waarvan Ik u geboden had niet te eten, zij de aarde gevloekt in uw werk12); in veel arbeid zult gij er van eten alle dagen uws levens.

18. Doornen en distelen zal zij u voortbrengen en gij zult het kruid der aarde eten13).

19. In het zweet uws aanschijns zult gij het brood eten, totdat gij wederkeert tot de aarde, waaruit gij genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren. 20. En Adam noemde den naam zijner vrouw Eva14), omdat zij de moeder zou zijn van alle levenden. 21. Ook maakte de Heere God voor

send, overeenkomstig de beeldspraak, in zijn andere beteekenis van belagen of <verwonden» genomen worden. De voorspelling is klaar, zoo op de vervulling in de volheid der tijden gelet wordt. Het helsch serpent veroorzaakte en veroorzaakt nog zooveel doenlijk pijn aan zijn verwinnenden vijand. Lijdend en stervend heeft de Christus verwonnen en zóó verwint Hij nog in zijne Kerk.

1) Dit beteekent: uwe moeielijkheden en wel bepaaldelijk die uwer zwangerschap.

12) Op wat wijze de aarde gevloekt zal zijn, wanneer Adam haar bewerkt, verklaren de onmiddellijk volgende woorden. Vgl. II noot 17.

18) Voortaan niet meer de boomvruchten van het paradijs, maar het aanvankelijk voor de dieren bestemde kruid der aarde. Vgl. I noot 25.

14) Eva beteekent «<leven».

Adæ et uxori ejus tunicas pelliceas, et induit eos:

22. Et ait: Ecce Adam quasi unus ex nobis factus est, sciens bonum et malum: nunc ergo ne forte mittat manum suam, et sumat etiam de ligno vitæ, et comedat, et vivat in æternum.

23. Et emisit eum Dominus Deus de paradiso voluptatis, ut operaretur terram de qua sumptus est.

24. Ejecitque Adam: et collocavit ante paradisum voluptatis Cherubim, et flammeum gladium, atque versatilem, ad custodiendam viam ligni vitæ.

Adam en diens vrouw kleederen van vellen en bekleedde hen daarmede15).

En Hij zeide: Zie, Adam is als een van Ons geworden, kennende het goed en het kwaad16). Nu dan, dat hij mogelijk zijne hand niet uitsteke en ook neme van den boom des levens en ete en leve in eeuwigheid.

23. En de Heere God zond hem uit het paradijs van geneugte, opdat hij de aarde zou bearbeiden, waaruit hij genomen is.

24. En Hij dreef Adam uit en plaatste vóór het paradijs van geneugte de cherubijnen met vlammend en zwaaiend zwaard, om den weg te bewaken naar den boom des levens17).

CAPUT IV.

HOOFDSTUK IV.

Cain en Abel (v. 1-16). Cain's nakomelingschap (v. 17-24). Seth en Enos (v. 25 en 26).

1. Adam vero cognovit uxorem suam Hevam: quæ concepit et peperit Cain, dicens: Possedi hominem per Deum.

[blocks in formation]

1. Adam nu bekende zijne vrouw Eva en zij ontving en baarde Caïn, zeggende: Ik heb eenen mensch verkregen1) door God.

2. En andermaal baarde zij Abel2), zijnen broeder. Abel nu was schaapherder en Caïn landbouwer. 3. En het gebeurde na vele dagen3), dat Caïn van de vruchten der aarde gaven offerde aan den Heer.

4. Ook Abel offerde van de eerstelingen zijner kudde en van het

hoofd, welke aan den ingang der tempels en paleizen, als heilige wachters geplaatst werden.

1) Cain beteekent: «verkregene of <bezitting.»

2) Abel beteekent in het Hebreeuwsch «ijdelheid.» In het Assyrisch, waarmede het Hebreeuwsch nauw verwant is, beteekent Abel (Habal) «zoon».

3) Hebr.: «aan het einde van dagen.» Wellicht is het einde des jaars bedoeld, dat met den oogsttijd samenviel.

eorum: et respexit Dominus ad Abel, et ad munera ejus. Hebr. XI 4. 5. Ad Cain vero, et ad munera illius non respexit: iratusque est Cain vehementer, et concidit vultus ejus. 6. Dixitque Dominus ad eum: Quare iratus es? et cur concidit facies tua?

7. Nonne si bene egeris, recipies: sin autem male, statim in foribus peccatum aderit? sed sub te erit appetitus ejus, et tu dominaberis illius.

8. Dixitque Cain ad Abel fratrem suum: Egrediamur foras. Cumque essent in agro, consurrexit Cain adversus fratrem suum Abel, et interfecit eum. Sap. X 3; Matth. XXIII 35; I Joann. III 12.

9. Et ait Dominus ad Cain: Ubi est Abel frater tuus? Qui respondit: Nescio: num custos fratris mei sum ego?

10. Dixitque ad eum: Quid fecisti? vox sanguinis fratris tui clamat ad me de terra.

11. Nunc igitur maledictus eris super terram, quæ aperuit os suum, et suscepit sanguinem fratris tui de manu tua.

12. Cum operatus fueris eam, non dabit tibi fructus suos: vagus et profugus eris super terram.

13. Dixitque Cain ad Dominum: Major est iniquitas mea, quam ut veniam merear.

4) Volgens de meeste kerkvaders werd Abel's offer door hemelsch vuur verteerd. Omdat zijn offer van het vette, d. i. van het beste der eerstelingen, inderdaad openbaring was van zijn inwendige godvruchtige gesteltenis, daarom had God welgevallen in hem, niet in den boozen Caïn. God let vooral op het hart.

5) De zonde d. i. de zonde met hare straf.

6) Hebr.: «en naar u is hare begeerlijkheid, maar gij, beheersch haar."

vette derzelven, en de Heer zag neder op Abel en op diens gaven1). 5. Maar op Caïn en op diens gaven zag Hij niet; en Caïn werd hevig vertoornd en zijn gelaat viel in. 6. En de Heer sprak tot hem: Waarom zijt gij vertoornd en waarom is uw gelaat ingevallen ?

7. Zult gij niet, indien gij goed doet, loon ontvangen, doch als gij kwaad doet, zal dan de zonde3) niet aanstonds voor de deur zijn? Maar hare begeerlijkheid zal onder u zijn") en gij zult ze beheerschen.

8. En Caïn sprak tot Abel, zijnen broeder: Laat ons naar buiten gaan. En toen zij in het veld waren, verhief zich Caïn tegen zijnen broeder Abel en doodde hem.

9. En de Heer sprak") tot Caïn: Waar is Abel, uw broeder? Deze antwoordde: Ik weet het niet. Ben ik de bewaker mijns broeders?

10. En Hij sprak tot hem: Wat hebt gij gedaan? De stem van het bloed uws broeders roept tot Mijs) van de aarde.

11. Nu derhalve zult gij gevloekt zijn op de aarde, die haren mond geopend en het bloed uws broeders ontvangen heeft uit uwe hand.

12. Als gij haar bebouwen zult, zal zij aan u hare vruchten niet geven; zwerver en vluchteling zult gij zijn op de aarde.

13. En Caïn zeide tot den Heer: Mijne ongerechtigheid is te groot, dan dat ik vergiffenis zou verdienen.

Het monster der zonde verlangt u tot zijn prooi te maken, maar bedwing hetzelve, door uwen hartstocht te onderdrukken. De toestemming in de zonde hangt dus af van 's menschen vrijen wil.

7) De barmhartige God sprak, om Caïn tot heilzame schuldbekentenis en berouw te bewegen.

) roept tot Mij om wraak. Overeenkomstig deze zegswijze der Schriftuur draagt de zondevan vrijwilligen doodslag den naain van «wraakroepende» zonde.

[blocks in formation]

16. Egressusque Cain a facie Domini, habitavit profugus in terra ad orientalem plagam Eden.

17. Cognovit autem Cain uxorem suam, quæ concepit, et peperit Henoch, et ædificavit civitatem, vocavitque nomen ejus ex nomine filii sui, Henoch.

18. Porro Henoch genuit Irad, et Irad genuit Maviael, et Maviael genuit Mathusael, et Mathusael genuit Lamech.

19. Qui accepit duas uxores, nomen uni Ada, et nomen alteri Sella.

20. Genuitque Ada Jabel, qui fuit pater habitantium in tentoriis, atque pastorum.

21. Et nomen fratris ejus Jubal: ipse fuit pater canentium cithara et organo.

22. Sella quoque genuit Tubalcain, qui fuit malleator et faber in cuncta opera æris et ferri. Soror vero Tubalcain, Noema.

9) Van de bebouwde aarde in het landschap Eden.

10) Ik zal uwe bescherming missen.

De meening, dat er toen reeds vele afstammelingen van het eerste menschenpaar leefden, is met de Schriftuur niet in strijd. Even als de geboorte van Caïn's vrouw zie v. 17, kunnen ook andere geboorten onvermeld zijn gebleven. Maar ook, al bestonden er nog geen andere menschen, dan kon toch Caïn, aan de toekomst denkend, zoo spreken.

12) Het Hebr.: «woonde in het

[blocks in formation]

16. En Caïn ging weg van het aanschijn des Heeren en woonde als vluchteling in het land12) ten oosten van Eden.

17. Caïn nu bekende zijne vrouw, welke ontving en Henoch baarde; en hij bouwde eene stad13) en noemde ze naar den naam van zijnen zoon, Henoch.

18. Voorts gewon Henoch Irad en Irad gewon Maviaël en Maviaël gewon Mathusaël en Mathusaël gewon Lamech.

19. Deze nam twee vrouwen11), de eene genaamd Ada en de andere genaamd Sella.

20. En Ada baarde Jabel, die de vader der tentbewoners en herders was15).

21. En de naam zijns broeders was Jubal; deze was de vader der citeren fluitspelers16).

22.

Evenzoo baarde Sella Tubalcaïn, die een hameraar en smeder was in alle werk van koper en ijzer. En de zuster van Tubalcaïn was Noëma.

land Nod.» Naar den gevluchten balling kreeg het land dien naam, welke vlucht» en «ballingschap» beteekent.

18) Zeker eerst nadat zich zijne nakomelingschap had vermenigvuldigd. 14) Zoo verbrak het eerst een afstammeling van Caïn de oorspronkelijke eenheid des huwelijks.

15) De uitvinder van de kunst om tenten te bouwen en de eerste, die het zwervend herdersleven leidde.

16) De uitvinder der muziek op snarenen blaasspeeltuigen.

« PoprzedniaDalej »