VAN DEN GHEDINGHE TUSSCHEN EENEN COOPMAN ENDE EENEN IODE. (Antwerpen, Jan van Doesborch, c. 1515 ?). Het bestaan van het onbekende fragment, eigendom van de University Library te Cambridge, dat we hier gaan uitgeven en bespreken, is ons, langs indirecte weg, bekend geworden door den heer J.H. Hessels. Deze schreef er in 't jaar 1921, toen hij nog te Cambridge woonde, een brief over aan Dr. W. P. C. Knuttel, met een nauwkeurige beschrijving van 't titelblad en verzoek om inlichtingen; hijzelf had in verschillende pamflettencatalogien in Nijhoff's lijsten't boekje vergeefs gezocht. Hessels' brief bereikte Den Haag eerst na de dood van den heer Knuttel en werd later door diens zoon aan W. Nijhoff gegeven. Berichten over onbekende Nederlandsche post-incunabelen zijn aan de samenstellers van de Nederlandsche Bibliographie van 1500 -1540 altijd bizonder welkom en dit geval leek ons al dadelijk de moeite van een verder onderzoek waard. Zoo liet de heer Nijhoff een foto van 't titelblad in Cambridge maken en toen dit onze weetgierigheid nog niet voldoende bevredigde, werd't geheele fragment daar gereproduceerd. Het bleek inderdaad een curiosum van de bovenste plank te zijn. In de eerste plaats bibliografisch: een niet bekende post-incunabel, die ik aan Jan van Doesborch te Antwerpen toeschrijf. Maar mijn grootste verrassing was toch meer van literaire dan van bibliografische aard, toen ik tot de ontdekking kwam, dat we hier een totaalonbekend Nederlandsch gedicht, half verhalend, half gedramatizeerd, uit 't begin der 16e eeuw hadden. Zoo iets nieuws heeft altijd zijn avontuurlijke bekoring en ik wil gaarne bekennen, dat 't mijn laatste verwachting was geweest op de afgegraasde wei van de oude Nederlandsche letterkunde nog eens een noviteit te ontdekken. Voor ik het gedicht verder bespreek, laat ik hier eerst het afschrift van't fragment uit Cambridge volgen. De afkortingen zijn opgelost en de cijfers van de regels heb ik er bij gezet. Gelijk men zal zien, is de punctuatie hoogst gebrekkig. Toch ben ik er niet aan gaan veranderen. De poëzie is niet zóó verheven, of men zal ze, ook met een punt te veel en een komma te weinig, wel kunnen begrijpen. (bl. Ia) (bl. Ib) I Vanden Ghedinghe dwelc [ghe] schiedt was tusschen [ee] nen coopman ende eenen Iode. Waer af dat t[fon]1 also men scrijft. Ende hoe die coopman slaghen. c).. dier te doen heeft/ic vindet gheboect. 5 ... vruechde nv aen beclijuen. 20 Bedriuende menighen ouermoet. Soe dat hem int eynde gebrack aent goet. Hier mede gha ic die prologhe sluten Hier eyndet die Prologhe 1) Waarschijnlijk aldus aan te vullen. *) Drukfout voor,,sonder"? (bl. 2a) (bl. 2b) ¶Dat yerste. Cap. Hoe een coopm[an] ende beual .... hem wijsselic m[et] [IN] tijden verleden so scrifte verclaert [Van d]aghen out van wesen duechdelic Sot ende onvroet / die niet achter en siet O soene lief kint wtuercoren. wilt na mijnen raet orboren. Uwen tijt/ende leeft met rade. 40 want ic late v goet ende daer toe schat Daer ic rekeninghe af sal moeten gheuen Salich te steruen is nv mijn bede 1) Het Duitsch heeft eveneens :,,vnd lass mein gedencken in den vier orden". Met die 4 orden worden bedoeld de Dominicanen, de Franciscanen, de Carmelieten en de Augustijnen, alle vier oorspronkelijk bedelorden, die onder meer tevens het predikambt uitoefenden. Eveneens in 't gedicht Beelsebubs testament (bij PH. BLOMMAERT, Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten, der XVIe eeuw [uitg. Maetsch. der Vlaemsche Bibliophilen, 2o serie no. 7, Gent z. j.], blz. 101): „Boven al ziet wel toe dat niet weêr commen aen || De Vier Oordenen, die alomme Gods bevel preken, ..." Vergelijk nog in de brieven van Erasmus, ed. Allen, IV (Oxonii 1922), p. 571: „Is inter multa quae diuinitus dixit, mire restituit dignitatem quatuor ordinum quos vulgo Mendicantium appellant, ..." (bl. 3a) Hi seyde ooc ic hebbe tgoets soe vele. (bl. 3b) Mijn goet is groot ende ongrondelck (sic). Na tsuer comt soet tallen tijen. Nv wil ic vruecht hantieren alsonder sparen. Al druc wil ic nv laten sincken. Brassen houeren dat kanneken clincken. Dacteur Van desen ionghen alle duecht versmaet was. Min dan in een iaer qualic ouerbrocht was Dus seyde hy staende in drucke ghestaect 2 75 Ay lasen nv ist qualic ghewayt Ic ben van herten so seer verdrayt. Ende van allen vrienden verschouen Om dat ic den anderen wilde gaen te bouen. Een rijck Iode wonde int stadt daer by Dat hi hem. M. gulden soude leenen Die Iode 1) achtich, achtende. - Het woord ontbreekt bij VERWIJS EN VERDAM, Middelned. Woordenboek en in het Woordenboek der Ned, taal. 2) ghestaect, hier vastgebonden? Zie Middelned. Woordenboek.. 85 Ic en leene niemant sonder panden. Wat soudic voer mijn ghelt hebben in handen Om armoede daer mee te verwinnen Siluer noch gout ic v gheuen en mach Die coopman heeft dat ghelt ghenomen. [drie d]uysent gulden ofte vier [soe r] eysdi met corten verhalen 1. Als hi hem [ghe]loeft hadde sonder confuse Ende seyde dat ghelt brenghe ic met dien. Te langhe ghebeyt en houdt gheen mate 115 Den tijt is ouer lanck met allen. Die coopman sprack doen seer verbolghen Dit gheschiedt bi eenen keyser machtich 1) met corten verhalen zal wel beteekenen met korte rustpoozen, om op kracht (,,op zijn verhaal") te komen. *) volghen is hier, in rechte vervolgen. |