Obrazy na stronie
PDF
ePub

en Psalm XXIV 15, 16:

Mijne oogen zijn gedurig op den Heer;

want Hij zal mijne voeten uit den strik bevrijden.
Zie op mij neder en ontferm U mijner,

want eenzaam ben ik en in kommer.

Somwijlen vindt men twee of drie soorten van parallelisme door elkander gestrengeld; soms ook bestaat die evenmaat van gedachten tusschen verzen, ja zelfs tusschen twee reeksen van verzen of strophen. Deze zijn echter daarom niet altijd door het getal harer verzen aan elkander evenredig; veelal is het zelfs moeielijk den juisten omvang van iedere strophe aan te geven. Veel bezwaarlijker nog valt het te bewijzen, dat de rhythmus der Hebreeuwsche psalmverzen bovendien bepaald werd door het rijm, de quantiteit, den klemtoon of het getal der lettergrepen; daarentegen wordt wel, zooals wij reeds aanstipten, in eenige Psalmen na de verschillende strophen een ingeschoven vers als refrein herhaald; in andere Psalmen, alphabetische genoemd, begint elk verslid of elk meerledig vers of elk tweetal verzen in den grondtekst met een bepaalde letter naar de volgorde van het Hebreeuwsche alphabet. Meer dan door al die versbouwkundige vormen munten de Psalmen uit door den vrijen, lossen, lyrischen toon, die zelfs in de leerpsalmen wordt aangeslagen. Vandaar dat in de Psalmen zoo talrijke elliptische uitdrukkingen en zoo herhaalde verwisselingen van tijden, personen en geslachten, ja zelfs van namen voorkomen. Het bepalen van den juisten zin der psalmverzen wordt dikwijls daardoor niet weinig bemoeielijkt.

De huidige Hebreeuwsche of z. g. Masorethische tekst der Psalmen, alhoewel in wezen onvervalscht, geeft in zijn vormen niet overal den oorspronkelijken tekst ongerept terug. Verder is onder de vertalingen der Psalmen die der Zeventigen wel de oudste en gewichtigste, niet alleen omdat zij allerwaarschijnlijkst bewerkt werd naar ouder handschriften dan die, welke de Masorethen volgden, maar ook omdat zulks geschiedde ten tijde dat de vanouds herkomstige Hebreeuwsche tekst der Psalmen nog in gebruik was bij de liturgie van den tweeden tempel. Doch ook zij is niet zonder gebreken. Een verbeterde lezing daarvan werd door Origenes in zijne «Hexapla» ingelascht.

Naar genoemde, nog niet verbeterde Septuagint werd reeds vóór de helft der tweede eeuw de Latijnsche vertaling der Psalmen bewerkt, welke in de Itala voorkwam. Deze overzetting werd op last van Paus Damasus tegen het jaar 383 herzien en verbeterd naar diezelfde Septuagint, en daar zij tot aan den tijd van Pius V te Rome bij de liturgie in gebruik was, wordt zij «Psalterium Romanum» genoemd. Thans wordt zij nog gevolgd in de St-Pieterskerk te Rome, benevens in het «Missale Romanum», in het invitatorium», de antiphona's en de responsoria> van het Brevier.

Daar echter naast dit Psalterium Romanum ook nog de oude Latijnsche overzetting in gebruik bleef, en zich dientengevolge verwarring bij klachten over onnauwkeurigheden voegde, bewerkte de H. Hieronymus naar de verbeterde Septuagint, zooals hij die vond in de «Hexapla» van

Origenes, een gewijzigde vertaling der Psalmen, in welke hij nochtans veel uit de «Itala» overnam. Deze overzetting kreeg weldra den naam van Psalterium Gallicanum», omdat zij vooreerst in gebruik kwam bij de Kerken van Gallië. Zij bevindt zich in de uitgaven der Vulgaat en in het Brevier, en verraadt in haren vorm ten duidelijkste de verschillende bronnen, aan welke zij achtereenvolgens ontvloeid is. Zij is niet te verwisselen met een andere vertaling, die door den H. Hieronymus later naar het Hebreeuwsch bewerkt werd.

De volgorde der 150 Psalmen is in de Vulgaat en de Septuagint dezelfde als in den grondtekst; de nummers zijn echter verschillend, doordien Ps. IX en CXIII der Vulgaat in den Hebreeuwschen tekst gesplitst zijn als Ps. IX-X en CXIV-CXV, terwijl omgekeerd Ps. CXIV en CXV, benevens Ps. CXLVI en CXLVII der Vulgaat in den grondtekst tot Ps. CXVI en CXLVII zijn vereenigd.

Naar welke regels de eerste verzamelaars der Psalmboeken zich gericht hebben bij het rangschikken der Psalmen, is moeielijk te bepalen; sommige op elkander volgende Psalmen komen wel is waar in vorm en inhoud onderling overeen; meestal echter zijn zij gerangschikt zonder aanzien van zanger, inhoud, vorm of aanleiding. Enkele Psalmen komen tweemaal voor; zoo wordt Ps. XIII herhaald in LII; Ps. LXIX in XXXIX 14-18; Ps. CVII in LVI 8-12 en LIX 7-14. In de Grieksche uitgaven en in de Syrische, Arabische en Aethiopische vertalingen komt een Ps. CLI voor, doch met het opschrift «Extra numerum».

In de Vulgaat dragen, behalve Ps. I en II, alle Psalmen een opschrift; 19 Psalmen missen dat in de Septuagint, 34 in den grondtekst, in welken daarenboven sommige opschriften anders luiden dan in de vertalingen. Genoemde titels vermelden veelal den naam van den Psalmdichter, somtijds daarenboven de aanleiding tot den Psalm; de dichtsoort, tot welke hij behoort; de melodie, naar welke hij moest worden gezongen; het muziekinstrument, dat dien zang moest begeleiden, of het liturgisch gebruik, waartoe hij bestemd was. Wanneer en door wien die opschriften boven de Psalmen werden geplaatst, of zij zonder uitzondering echt zijn, en of men er canoniek en goddelijk gezag aan moet toekennen, kan wel bezwaarlijk voldingend worden uitgemaakt. Overigens hangt. van die opschriften geen enkele leerstellige bepaling, noch zelfs de uitlegging der Psalmen af, alhoewel deze soms door de aanduiding, die het opschrift geeft, vergemakkelijkt wordt. Voor de echtheid der meeste titels pleit hunne oudheid, het getuigenis der oude Synagoge en der HH. Vaders, de gewoonte der Oosterlingen en vooral der Joodsche dichters om hunnen naam boven hunne gedichten en profetieën te plaatsen, benevens de duisterheid en niet minder de verscheidenheid. der opschriften: een glossator of verklaarder hadde ze immers eenvoudiger en meer gelijkvormig uitgedrukt. Grooter waarde mag ongetwijfeld aan die opschriften worden toegekend, welke klaarblijkelijk aan den inhoud van den Psalm beantwoorden en zoowel in den grondtekst als in de voornaamste overzettingen voorkomen. Intusschen zijn de opschriften moeielijk te verstaan; reeds ten tijde der Zeventigen schijnt

de sleutel ter verklaring daarvan te zijn verloren geweest. De HH. Vaders leggen ze meestal in overdrachtelijken en mystieken zin uit; de latere Schriftverklaarders trachten integendeel bij voorkeur de letterlijke beteekenis uit te vorschen, doch moeten zich meestal bij gissingen bepalen. Van denzelfden aard als een groot getal opschriften schijnt ook het Hebreeuwsche woord «Sela», het Grieksche «diapsalma», te zijn, dat in de Psalmen herhaaldelijk voorkomt, maar in de Vulgaat overal is weggelaten. Allerwaarschijnlijkst had het betrekking op de muzikale uitvoering van den Psalm; sommigen meenen, dat daardoor een verandering van inhoud of van sprekenden persoon, of wel een beurtwisseling van zangkoor wordt aangeduid.

Eervol en gewichtig is ongetwijfeld de plaats, welke de Psalmen innemen tusschen de overige Boeken des Ouden Verbonds. Staan zij als heilige, door God ingegeven schriften met die Boeken op ééne lijn, toch verdienen zij èn om hunnen inhoud, èn om hunnen vorm, èn om hun dagelijksch gebruik onze bijzondere aandacht. Immers voorspelling en geschiedenis, geloofs- en zedenleer, aanprijzing van een vromen levenswandel en bedreigingen tegen alle soorten van opzettelijk kwaad, lofspraak op Gods grootheid en dankbetuigingen voor zijne weldaden, weeklachten over zonden en ongelukken met onwrikbare hoop op de ingeroepen hulp des Allerhoogsten: kortom alles wat in de afzonderlijke Boeken van het O. T. vervat is; alles wat de ziel kan verlichten en opwekken, troosten en verheffen, komt in de Psalmen beurtelings tot zijn recht. Bovendien vindt die verheven inhoud zijne uitdrukking in eene taal, die aan het hart ontweld is en tot het hart spreekt; in eenen vorm, die, ofschoon eeuwenheugend, toch nog ten volle hedendaagsch is; in zangerige akkoorden, die voor het eerst wel is waar werden aangeslagen door eenen schamelen herdersknaap en harpenaar van het verborgen Ephrata: maar die na eeuwen en eeuwen nog zoo ten volle in overeenstemming zijn met het gebed en zang behoevende menschelijk gemoed, dat de Psalmen dagelijks op de lippen zweven van allen, die den naam van Jehova prijzen en aanroepen over den geheelen aardbol.

[graphic][ocr errors][subsumed][subsumed]
[blocks in formation]

Geluk der braven, ongeluk der boozen.

Deze Psalm kan als inleiding van het geheele Psalter beschouwd worden, aangezien daarin het geluk van den met God vereenigden mensch bezongen en zoodoende in hoofdzaak de inhoud van het geheele Psalterium aangegeven wordt. De HH. Vaders noemen hem daarom de Voorrede van den H. Geest). De vromen ontvangen Gods zegen (v. 1-3). De goddeloozen zijn ten ondergang gedoemd (v. 4-6).

[subsumed][merged small][graphic][graphic][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

5. Ideo non resurgent impii in | 5. Daarom zullen de goddeloozen judicio: neque peccatores in concilio justorum.

6. Quoniam novit Dominus viam justorum: et iter impiorum peribit.

niet bestand zijn in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der vromen3).

6. Want de Heer kent het pad der vromen, en de weg der goddeloozen loopt uit op verderf").

[blocks in formation]

David, wien Act. IV 25 deze Psalm toegeschreven wordt, voorspelt, dat alle pogingen der vijanden van Christus en zijn Rijk vruchteloos zullen zijn. Hij vermaant daarom allen, zich aan den Messias te onderwerpen, indien zij niet ten gronde willen gaan. Woede der oproerlingen (v. 1-3). Gods onaantastbare almacht (v. 4-5). Opperheerschappij van Christus (v. 6-9). Eeredienst, dien men God moet bewijzen (v. 10—13). De Psalm is dramatisch gehouden: beurtelings spreken de Psalmist, de Vader, de Zoon, de oproerlingen1).

[blocks in formation]

1. Waarom razen de heidenen en zinnen de volken op ijdelheid?)?

2. Aangerukt zijn de koningen der aarde, en samengerot zijn de vor

sprake is van Christus, den Rechtvaardige bij uitstek; deze was immers vrij van zonden, innig met zijnen Vader verbonden, trouw in het volbrengen van diens wet en wil, en trouw daarin tot aan het kruis. Met en door Hem is het kruis de vruchtbare boom des levens geworden.

1) Deze Psalm handelt niet in den typischen, maar in den letterlijken zin van den Messias; zulks blijkt uit Act. IV 25 volg., uit het eenparig gevoelen der HH. Vaders, uit de leer door de Rabbijnen gevolgd tot aan de twaalfde eeuw, en uit de woorden van v. 7 en 8, die alleen van den Zoon Gods kunnen gebezigd worden. Dat het Rijk van den Messias, zijnen afstammeling, eeuwigdurend zou zijn, wist David uit de woorden van den profeet Nathan. Vgl. II Reg. VII.

2)

Wat willen, wat vermogen zij? Hun toeleg is onzinnig en moet mislukken.

« PoprzedniaDalej »